Werken met de machine
144
•
Neem aanvullende maatregelen voor het verminderen van de
drift bij windsnelheden van 3 m/s (zie hiervoor hoofdstuk "Maat-
regelen ter vermindering van drift", pagina op pagina 147)!
•
Een gelijkmatige dwarsverdeling wordt alleen bij een ontgren-
delde trillingsdemping bereikt.
•
Bij gemiddelde windsnelheden van meer dan 5 m/sec. (bladeren
en takjes bewegen) niet meer spuiten.
•
Schakel de spuitbomen alleen tijdens het rijden in en uit om
overdoseringen te vermijden.
•
Vermijd overdoseringen door overlappingen bij niet exact aan-
sluitend rijden van het ene spuitspoor naar het andere en/of bij
het keren op de wendakker met ingeschakelde spuitbomen!
•
Zorg er bij het verhogen van de rijsnelheid voor dat het maxi-
maal toegestane pompaandrijftoerental van 550 t/min niet wordt
overschreden!
•
Controleer bij het spuiten permanent het werkelijke spuitvloei-
stofverbruik in verhouding tot het behandelde oppervlak.
•
Reinig absoluut het zuigfilter, de pomp, de armatuur en de spuit-
leidingen bij onderbreking van het spuiten door slechte weers-
omstandigheden. Zie hiervoor op pagina 159.
•
Spuitdruk en spuitdopgrootte beïnvloeden de druppelgrootte en
het uitgespoten vloeistofvolume. Hoe hoger de spuitdruk, des te
kleiner de druppeldiameter van de uitgespoten spuitvloeistof. De
kleinere druppeltjes zijn aan een versterkte, ongewenste drift
onderhevig!
•
Rijsnelheid en pompaandrijftoerental zijn over een groot bereik
vrij instelbaar door de automatische regeling van de dosering.
•
De pompcapaciteit is afhankelijk van het pompaandrijftoerental.
Stel het pomptoerental zo in (tussen 400 en 550 min
een voldoende groot debiet naar de spuitbomen en voor het
roerwerk ter beschikking staat. Hierbij dient er absoluut rekening
mee gehouden te worden dat bij hoge rijsnelheid en hoge dose-
ring meer spuitvloeistof getransporteerd moet worden.
•
Het roerwerk blijft normaal gezien vanaf het vullen tot u klaar
bent met spuiten ingeschakeld. Doorslaggevend zijn hierbij de
aanwijzingen van de fabrikant van het preparaat.
•
De spuitvloeistoftank is leeg als de spuitdruk plotseling duidelijk
afneemt.
•
Resthoeveelheden in de spuitvloeistoftank kunnen tot een druk-
daling van 25% correct worden verspreid.
•
Zuig- of drukfilter zijn verstopt als de spuitdruk bij onveranderde
omstandigheden afneemt.
-1
) dat altijd
UF02 BAG0184.3 08.19