7 Aangepaste bediening
: Scherptedieptecontrole
Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen, wordt
het diafragma met een stop aangepast, zodat u de scherptediepte kunt
controleren (pag. 235).
: Beeldstabilisatie starten
Als u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen wanneer de
IS-schakelaar op de lens wordt ingesteld op <1>, wordt de Image
Stabilizer (Beeldstabilisatie) van de lens geactiveerd.
: Menuweergave
Wanneer u op <0> drukt, wordt het menu op het LCD-scherm
weergegeven.
: Opnamefunctie registreren/oproepen
U kunt de voornaamste opnamefuncties handmatig instellen, zoals
sluitertijd, diafragma, ISO-snelheid, meetmethode en de AF-
gebiedselectiemodus en ze op de camera vastleggen. Alleen wanneer
u de knop die aan deze functie is toegewezen ingedrukt houdt, kunt u
de vastgelegde instellingen voor de opnamefunctie oproepen en
gebruiken om een opname te maken.
*
9: Druk terwijl het instellingenscherm wordt
weergegeven op de knop <B> om de
gedetailleerde instellingen weer te geven. Draai
aan het instelwiel <5> of <6> om de functie te
selecteren die u wilt instellen en druk op <0> om
er een [X] bij te zetten. Als u een functie selecteert
en op <0> drukt, kunt u de instelling aanpassen.
Als u op de knop <L> drukt, worden de
standaardinstellingen hersteld.
Door [Huid. inst. registreren] te selecteren,
worden de huidige instellingen van de camera vastgelegd. Zie pagina 450 voor
informatie over het registreren van het AF-punt.
458