Parameterinstellingen en -effecten
Scherpte
A Sterkte
g
1
B Details*
C Drempel*
h Contrast
i Verzadiging
j Kleurtoon
*1: Hiermee wordt aangegeven dat de fijnheid van de contouren wordt benadrukt.
Hoe lager het getal, hoe fijner de contouren die kunnen worden benadrukt.
*2: Hiermee wordt ingesteld hoeveel de contour wordt benadrukt op basis van het
verschil in contrast tussen het onderwerp en de omgeving. Hoe lager het getal,
des te meer het verschil van contouren met laag contrast kan worden
benadrukt. Ruis is over het algemeen echter beter zichtbaar als het getal lager
is.
Voor het maken van movies kunt u [Details] en [Drempel] voor
[Scherpte] niet instellen (worden niet weergegeven).
Door bij stap 3 [Stand.inst.] te selecteren, kunt u de
standaardparameterinstellingen van de beeldstijl herstellen.
Als u opnamen wilt maken met de aangepaste beeldstijl, selecteert u
eerst de aangepaste beeldstijl en maakt u vervolgens de opnamen.
Stel de parameter in.
4
0: minder scherpe contouren 7: scherpe contouren
1: Fijn
2
1: Laag
-4: laag contract
-4: lage verzadiging
-4: roodachtige huidskleur
3 Een beeldstijl aanpassen
Pas de parameter naar wens aan en
druk vervolgens op <0>.
Druk op de knop <M> om de
aangepaste parameters op te slaan.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
verschijnt weer.
Parameterinstellingen die afwijken
van de standaardinstelling worden
blauw weergegeven.
5: Korrelig
5: Hoog
+4: hoog contrast
+4: hoge verzadiging
+4: geelachtige huidskleur
173