•
•
Belangrijk!
•
•
•
•
•
•
•
Advies!
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Bij gemiddelde windsnelheden van meer dan 5 m/sec (>3
Bft.) niet meer spuiten (bladeren en takjes bewegen).
Schakel de spuitboom alleen tijdens het rijden in en uit om
onderdosering te voorkomen.
Vermijdt overdosering door overlapping wegens het niet
exact aansluitend rijden van het ene spuitspoor naar het
andere en/of bij het keren op de kopakker met spuitboom!
Let er op, dat bij het verhogen van de rijsnelheid het
maximale pomptoerental van 550 t/min niet wordt
overschreden.
Controleer tijdens het spuiten voortdurend het werkelijke
verbruik van het spuitmiddel in relatie tot de behandelde
oppervlakte.
Calibreer de doorstroometer bij afwijking tussen de
werkelijke en de weergegeven afgifte.
Calibreer de wielsensor (impulsen per 100 m) bij afwijkingen
tussen de werkelijke en de weergegeven afgifte, zie hiervoor
hoofdstuk 6
Bij onderbreking van het spuiten wegens weersomslag
moeten het aanzuigfilter, de pomp en de spuitleidingen
beslist worden gereinigd. Zie hiervoor bladzijde 189.
Spuitdruk en dopmaat beïnvloeden de druppelgrootte en het
gespoten volume spuitvloeistof. Door verhoging van de
druk worden de druppels kleiner. Kleinere druppels zijn
gevoeliger voor drift!
Wordt de spuitdruk verhoogd, wordt de spuithoeveelheid
ook groter.
Wordt de spuitdruk verlaagd, vermindert ook de
spuithoeveelheid.
Wordt de rijsnelheid bij dezelfde spuitdruk en dopmaat
verhoogd, vermindert de spuithoeveelheid.
Wordt de rijsnelheid bij dezelfde spuitdruk en dopmaat
verlaagd, neemt de spuithoeveelheid toe.
Rijsnelheid en pomptoerental zijn over een groot bereik
naar wens in te stellen wegens de automatische regeling
van de afgifte met de
De pompcapaciteit is afhankelijk van het toerental waarmee
de pomp wordt aangedreven. Het pomptoerental (tussen
350 en 550 t/min) moet voldoende hoog zijn om een
toereikende volumestroom naar de spuitdoppen te
garanderen en een voldoende roering te bewerkstelligen.
Hierbij moet men rekening houden, dat bij een hogere
rijsnelheid meer spuitvloeistof getransporteerd moet
worden.
Vanaf het vullen tot het einde van het spuiten moet de
roersystem ingeschakeld blijven. Bepalend hiervoor zijn de
richtlijnen van de spuitmiddelenfabrikant.
De spuittank is leeg, wanneer de druk plotseling duidelijk
afneemt.
Loopt de spuitdruk ongemerkt terug, dan duidt dit op een
verstopt zuig- of persfilter.
In bedrijfstellen
.
.
179