1. Begin het programma met een label. Dit label identificeert de functie die met
SOLVE geëvalueerd moet worden (
2. Schrijf een INPUT-instructie voor iedere variabele, inclusief de onbekende.
INPUT-instructies maken het mogelijk dat u voor iedere variabele in een functie
met meerdere variabelen oplost. INPUT voor de onbekende wordt door de
rekenmachine genegeerd, dus u hoeft maar één programma te schrijven met
een aparte INPUT-instructie voor iedere variabele (inclusief de onbekende).
Als u geen INPUT instructies schrijft, zal het programma de waarden gebruiken
die zijn opgeslagen in de variabelen of ingevoerd op vergelijkingen prompts.
3. Voer de instructies in om de functie te evalueren.
Een functie die geprogrammeerd is als een functie die geprogrammeerd is
als een RPN- of ALG-reeks van meerdere regels moet uiteindelijk nul
geven. Is de vergelijking f(x) = g(x), dan berekent uw programma f(x) –
g(x). "=0" wordt verondersteld.
Een functie die geprogrammeerd is als een vergelijking kan van ieder type
zijn — gelijkheid, toekenning of expressie. De vergelijking wordt door het
programma geëvalueerd en de waarde moet nul zijn. Wilt u dat de
vergelijking vraagt om de waarden van variabelen, zonder INPUT-
instructies te gebruiken, dan moet flag 11 gezet zijn.
4. Beëindig het programma met een RTN. De uitvoering moet eindigen met de
waarde van de functie in het X-register.
Voorbeeld:
Een programma met ALG.
Schrijf een programma met ALG-bewerkingen dat een willekeurige onbekende
oplost in de wet van "Boyle-Gay Lussac". De vergelijking is:
waarin
P = Druk (atmosfeer of N/m
V = Inhoud (liters).
N = Hoeveelheid gas (mol)
R = De universele gasconstante
(0,0821 liter-atm/mol-K of 8,314 J/mol-K).
T = Temperatuur (Kelvin; K = °C + 273,1).
15-2
Programma's oplossen en integreren
label).
P x V= N x R x T
2
).