2. Zet aan het begin van het programma een INPUT-instructie voor iedere
variabele waarvan u de waarde nodig hebt. Later in het programma, als u het
deel schrijft waarin de waarde nodig is, schrijft u de instructie
om die waarde weer in de stapel terug te roepen.
Omdat de instructie INPUT de ingevoerde waarde ook in het X-register laat
staan, hoeft u de waarde nu niet meer op te roepen—deze na INPUT meteen
klaar voor gebruik. Daardoor kunt u misschien wat geheugen besparen. In een
lang programma is het echter beter eerst alle gegevens in te voeren, en ze pas
op te roepen als ze nodig zijn.
Denk er ook aan dat de gebruiker van het programma ook berekeningen kan
uitvoeren terwijl het programma onderbroken is en op invoer wacht. Hiermee
kan hij de inhoud van de stapel wijzigen, wat weer invloed heeft op de
volgende berekening. Het is dus beter niet te veronderstellen dat de X-, Y-, en Z-
registers van de stapel voor en na de INPUT-instructie onveranderd zijn. Vraagt
u alle benodigde gegevens meteen aan het begin van het programma met de
bedoeling ze weer op te roepen als ze nodig zijn, dan verhindert u dat de
inhoud van de stapel onbedoeld veranderd wordt.
Antwoorden op een prompt:
Voert u het programma uit, dan stopt het bij iedere INPUT waar gevraagd wordt om
de variabele, bijvoorbeeld
van het X-register) is de huidige inhoud van R.
Om het getal onveranderd te laten, druk op
Om het getal te veranderen, typ het nieuwe getal in en druk op
nieuwe getal overschrijft de oude waarde in het X-register. U kunt een getal
als een breuk invoeren als u dat wilt. Als u een getal moet berekenen, doe het
dan met normale toetsenbordberekeningen, druk dan op
u kunt
de expressie getoond worden in regel 2. Nadat u op
zal het resultaat van de expressie de weergegeven expressie in regel 2
vervangen en worden opgeslagen in het X- register).
13-14
Eenvoudig programmeren
. De weergegeven waarde (en de inhoud
drukken in de RPN stand, of
drukken in de ALG stand (Voordat u op
.
. Bijvoorbeeld,
gedrukt heeft,
variabele
. Dit
drukt, zal