Nauwkeurigheid van integratie
De rekenmachine kan de waarde van een integraal niet precies berekenen. Het
resultaat is slechts een benadering. De nauwkeurigheid hiervan is afhankelijk van
de nauwkeurigheid van de functie zelf, zoals bekend wordt met uw vergelijking. Dit
wordt beïnvloed door afrondingsfouten door afrondingsfouten in de rekenmachine
en de nauwkeurigheid van empirische constanten.
Integralen van functies met bepaalde karakteristieken zoals steile pieken en snelle
oscillaties kunnen fout worden berekend, maar waarschijnlijk is dat niet. De
algemene karakteristieken van functies die problemen geven, en de technieken om
ze te vermijden, vindt u in aanhangsel E.
Nauwkeurigheid opgeven
De formaatsinstelling van het scherm (FIX, SCI, ENG, of ALL) bepaalt de
nauwkeurigheid van de integratie berekening; hoe groter het aantal weergegeven
cijfers, des te groter is de nauwkeurigheid van de berekende integraal ( en des te
groter de benodigde tijd om het te berekenen). Als er niet veel cijfers zijn om weer
ter geven, is de berekening des te sneller, maar de rekenmachine neemt dan aan
dat de functie nauwkeurig is aan alleen het aantal opgegeven cijfers.
Om de nauwkeurigheid van de integratie op te geven, stelt u de weergave zo in dat
het scherm niet meer cijfers toont dan u nauwkeurig genoeg vindt in de waarde van
de integrand. U treft daarna dezelfde nauwkeurigheid aan in het resultaat van de
integratie.
Is het weergeven van breuken ingeschakeld (flag 7 is dan gezet), dan wordt de
nauwkeurigheid bepaald door de vorige instelling van de weergave.
De nauwkeurigheid interpreteren
Na het berekenen van de integraal, zet de rekenmachine de geschatte
onnauwkeurigheid van het resultaat in het Y–register. Druk op
om de
waarde van de onnauwkeurigheid te zien.
Bijvoorbeeld, is de integraal Si(2) gelijk aan 1,6054 ± 0,0002, dan is 0,0002 de
fout of onnauwkeurigheid.
8-6
Vergelijkingen integreren