Als er al een beeldstijl is vastgelegd onder [Gebruiker *], worden de
parameterinstellingen van de vastgelegde beeldstijl ongedaan gemaakt
wanneer u de basisbeeldstijl in stap 4 wijzigt.
Als u [Wis alle camera-instellingen] (pag. 282) uitvoert, worden de
standaardinstellingen hersteld van de beeldstijlen en de bijbehorende
parameters die zijn ingesteld bij [Gebruiker *]. Van beeldstijlen die met
EOS Utility (EOS-software) zijn vastgelegd, worden alleen de
standaardinstellingen van de gewijzigde parameters hersteld.
Als u opnamen wilt maken met een vastgelegde beeldstijl, volgt u stap 2 op
pagina 135 om [Gebruiker *] te selecteren. Vervolgens kunt u opnamen gaan maken.
Raadpleeg de instructiehandleiding van EOS Utility (pag. 414) voor de
procedure voor het registreren van een beeldstijlbestand op de camera.
Selecteer een parameter.
5
Selecteer een parameter,
bijvoorbeeld [Scherpte], en druk
vervolgens op <0>.
Stel de parameter in.
6
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de parameter naar wens
aan te passen en druk op <0>.
Zie 'Een beeldstijl aanpassen' op
pagina 137-139 voor meer informatie.
Druk op de knop <M> om de
gewijzigde beeldstijl vast te leggen.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
verschijnt nu weer.
De basisbeeldstijl wordt rechts van
[Gebruiker *] weergegeven.
A Een beeldstijl vastleggenK
141