80
Instrumenten en bedieningsorganen
Controlelampen in de
middenconsole
Richtingaanwijzer
O brandt of knippert groen.
Brandt
Controlelamp brandt even bij inge‐
schakeld parkeerlicht.
Knippert
Controlelamp knippert bij ingescha‐
kelde richtingaanwijzer of alarmknip‐
perlichten.
Knippert snel: storing in een richting‐
aanwijzer of de bijbehorende zeke‐
ring.
Gloeilampen vervangen 3 269. Ze‐
keringen 3 278.
Richtingaanwijzers 3 107.
Gordelverklikker
Gordelverklikker op de
voorstoelen
X van de bestuurdersstoel brandt of
knippert rood.
k van de passagiersstoel voorin
brandt of knippert rood wanneer de
stoel bezet is.
Brandt
4 seconden na het inschakelen van
het contact, 100 seconden na het
starten van de motor of na het berei‐
ken van een specifieke afstand resp.
snelheid, tot de veiligheidsgordel is
bevestigd.
Knippert
Gedurende 100 seconden na het
starten van de motor of na het berei‐
ken van een bepaalde afstand resp.
snelheid, tot de veiligheidsgordel is
bevestigd.
Veiligheidsgordel omdoen 3 45.
Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het inschakelen van het contact
brandt de controlelamp ca.
4 seconden. Brandt deze niet, dooft
deze niet na 4 seconden of licht deze
tijdens het rijden op, dan is er een
storing in de gordelspanners of in de
airbags. De systemen treden bij een
ongeval mogelijk niet in werking.
Geactiveerde gordelspanners of air‐
bags worden aangeduid door aan‐
houdend branden van v.