106
Verlichting
verlichting afhankelijk van het omge‐
vingslicht en de informatie afkomstig
van het regensensorsysteem.
Dagrijlicht 3 107.
Automatische koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is,
worden de koplampen en achterlich‐
ten ingeschakeld.
Verder worden de koplampen inge‐
schakeld als de ruitenwissers enkele
slagen geactiveerd zijn.
Grootlicht
Om van dimlicht naar grootlicht om te
schakelen, duwt u tegen de hendel.
Om het dimlicht in te schakelen, duwt
u nogmaals tegen de hendel of u trekt
eraan.
9 Waarschuwing
Zet de koplampen bij tegemoetko‐
mend verkeer of andere voertui‐
gen voor u altijd van grootlicht op
dimlicht. Bij grootlicht kunnen me‐
deweggebruikers verblind raken,
met mogelijk een botsing als ge‐
volg.
Lichtsignaal
Lichtsignaal activeren door de hendel
naar u toe te trekken.
Koplampverstelling
Handmatige
koplampverstelling
U kunt de lichtbundelhoogte aanpas‐
sen aan de belading om verblinding
te voorkomen: draai het kartelwiel‐
tje ? in de gewenste stand.
0 = zitplaatsen voorin bezet
1 = alle zitplaatsen bezet
2 = alle zitplaatsen bezet en bagage
in de bagageruimte
3 = bestuurdersstoel bezet en ba‐
gage in de bagageruimte