De bestuurder is verantwoordelijk
voor het goed bijstellen van de ban‐
denspanning.
9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting
van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
Bandenspanningscontro‐
lesysteem
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem (TPMS) gebruikt radio- en sen‐
sortechnologie om de bandenspan‐
ningswaarden te controleren. De
TPMS-sensoren bewaken de ban‐
denspanningswaarden en verzenden
deze naar een ontvanger in de auto.
Elke band, ook de reserve (indien
aanwezig), moet elke maand in
koude staat worden gecontroleerd en
op de door de autofabrikant op het ty‐
peplaatje of het label bandenspan‐
ning aanbevolen spanning worden
gebracht. (Als uw auto banden met
een andere maat heeft dan aangege‐
ven op het typeplaatje of het label
bandenspanning, moet u voor die
banden de juiste bandenspanning be‐
palen.)
Als extra veiligheidsfunctie is uw auto
uitgerust met een TPMS waarbij er
een verklikkerlichtje lage banden‐
spanning oplicht wanneer de span‐
ning in één of meer van uw banden
veel te laag is.
Ook wanneer het verklikkerlichtje
lage bandenspanning oplicht, moet u
bij de eerstvolgende gelegenheid
stoppen, uw banden controleren en
ze op de juiste spanning brengen. Bij
een veel te lage bandenspanning
raakt de band oververhit en kan deze
defect raken. Bovendien neemt bij
een te lage bandenspanning het
brandstofverbruik toe, slijt het loop‐
vlak sneller en rijdt en remt de auto
wellicht minder goed.
Let op: het TPMS komt niet in de
plaats van goed onderhoud van de
banden. De bestuurder is altijd zelf
verantwoordelijk voor een de banden‐
Verzorging van de auto
spanningswaarden, zelfs als deze
nog niet zo laag zijn dat het verklik‐
kerlichtje lage bandenspanning van
het TPMS oplicht.
Uw auto is ook uitgerust met een
TPMS-storingslampje dat aangeeft
wanneer het systeem niet goed
werkt. Het TPMS-storingslampje
werkt in combinatie met het c. Als het
systeem een storing detecteert, knip‐
pert het verklikkerlichtje gedurende
ongeveer één minuut en brandt
daarna continu. Deze reeks houdt
ook bij volgende starts zolang de sto‐
ring bestaat aan.
Wanneer het storingslampje brandt,
is het systeem wellicht niet in staat om
een lage bandenspanning naar beho‐
ren te detecteren of te signaleren.
TPMS-storingen kunnen om diverse
redenen voorkomen, zoals het aan‐
brengen van vervangende of anders‐
oortige banden of wielen op de auto
waardoor het TPMS niet goed werkt.
Controleer na het vervangen van één
of meer banden of wielen op uw auto
altijd het TPMS-storingslampje om na
285