Verlichting
Rijverlichting .............................. 105
Binnenverlichting ....................... 109
Verlichtingsfuncties .................... 110
Rijverlichting
Lichtschakelaar
Lichtschakelaar draaien:
AUTO = automatische verlichting af‐
hankelijk van het omge‐
vingslicht.
= activering of deactivering
m
van de automatische ver‐
lichting. Schakelaar keert
terug naar AUTO.
= Zijmarkeringslichten
8
= Dimlicht of grootlicht
9
Verlichting
Bij auto's zonder automatische ver‐
lichting:
7 = uit
Wanneer u het contact inschakelt, is
de automatische verlichting altijd ac‐
tief.
Wanner de verlichting brandt, gaat
8 branden. Controlelamp 8 3 84.
Automatische verlichting
Wanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de motor loopt,
wordt er automatisch gewisseld tus‐
sen dagrijlicht en automatische
105