288
Verzorging van de auto
band passagierszijde achter en
bestuurderszijde achter. Laat het sys‐
teem door uw dealer nakijken.
Het koppelen van de de eerste band-/
wielpositie neemt twee minuten, het
koppelen van alle band-/wielposities
vijf minuten in beslag. Als het langer
duurt, stopt het koppelen en moet het
opnieuw worden gestart.
TPMS-sensor koppelen:
1. Trek de handrem aan.
2. Zet het contact bij uitgeschakelde
motor op ON/RUN.
3. Selecteer met de knop MENU het
Informatiemenu voertuig op het
Driver Information Center (DIC).
4. Gebruik het kartelwieltje om op
het scherm naar de menuoptie
Bandenspanning te bladeren.
5. Druk op de knop SET/CLR om het
koppelen van de sensoren te star‐
ten. Er moet een bericht met de
vraag of u wilt doorgaan verschij‐
nen.
6. Druk nogmaals op de knop
SET/CLR om de selectie te be‐
vestigen. De claxon klinkt twee
keer om aan te geven dat de ont‐
vanger in de herinleerstand staat
en een bericht dat het koppelen
actief is, verschijnt op het scherm
van het DIC.
7. Begin met de band aan de be‐
stuurderszijde voor.
8. Plaats de programmeertool tegen
de wang van de band, in de buurt
van het ventiel. Druk daarna op de
knop om de TPMS-sensor te acti‐
veren. De claxon tsjilpt ter beves‐
tiging dat de identificatiecode van
de sensor aan deze positie van
band en wiel gekoppeld is.
9. Ga verder met de band aan de
passagierszijde voor en herhaal
de procedure zoals beschreven in
stap 8.
10. Ga verder met de band aan de
passagierszijde achter en herhaal
de procedure zoals beschreven in
stap 8.
11. Ga verder met de band aan de
bestuurderszijde achter en her‐
haal de procedure zoals beschre‐
ven in stap 8. De claxon klinkt
twee keer ter indicatie dat de iden‐
tificatiecode van de sensor aan de
band aan de bestuurderszijde
achter gekoppeld is en dat het
koppelen van de TPMS-sensoren
voltooid is. Het bericht op het
scherm van het DIC dat het kop‐
pelen actief is, verdwijnt.
12. Zet het contact op LOCK/OFF.
13. Breng alle vier de banden op de
aanbevolen spanning zoals aan‐
geduid op het label bandenspan‐
ning 3 284.
Profieldiepte
Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐
den) is bereikt.
Om veiligheidsredenen mag het ver‐
schil in profieldiepte van banden op
één as niet meer dan 2 mm zijn.