VERLICHTING EN SIGNALEN
1
u
Markeringslichten
Draai het einde van de schake-
laar 1 tot het symbool zichtbaar wordt bij het
merkteken 2.
Op het instrumentenpaneel gaat een contro-
lelampje branden.
1
2
Controleer, voordat u in het
donker wegrijdt, de werking
van de verlichting en stel indien
nodig de stand van de koplam-
pen af op de belasting van de auto. Zorg
ervoor dat de lichten niet bedekt zijn
(vuil, modder, sneeuw, vervoer van voor-
werpen waardoor ze niet zichtbaar zijn).
3
Regelen van de lichtsterkte van
het instrumentenpaneel
Als u deze de knop 3 omlaag draait dan
neemt de lichtsterkte af; draait u de knop
omhoog dan neemt de lichtsterkte toe.
1.79