BANDEN
(vervolg)
Bandenspanning
Zorg altijd voor de juiste bandenspanning (in-
clusief die van het reservewiel). Controleer
minstens één keer per maand en voor een
grote reis de bandenspanning. Raadpleeg
"Bandenspanning" of afhankelijk van de
auto op de sticker op de zijkant van het be-
stuurdersportier.
Door een te lage banden-
spanning ontstaat vroegtijdige
slijtage en worden de banden
abnormaal heet, met alle ge-
volgen van dien voor de veilig-
heid:
– slechte wegligging,
– kans op een klapband of het loslaten
van het loopvlak.
De bandenspanning is afhankelijk van
de belasting en de snelheid. Zorg voor
de juiste bandenspanning afhankelijk
van de gebruiksomstandigheden (raad-
pleeg de paragraaf "Bandenspanning").
Controleer de spanning bij koude banden,
houd geen rekening met een hogere waarde
bij warm weer of na een snel gereden rit.
Indien u de bandenspanning niet bij koude
banden kunt controleren, moet u de opge-
geven waarden met 0,2 tot 0,3 bar (of 3 PSI)
verhogen.
Verlaag nooit de spanning van een warme
band.
Let op, als een ventieldopje
ontbreekt of niet goed vast-
gezet is, kan er lucht uit de
banden ontsnappen en de ban-
denspanning afnemen. Zorg altijd dat de
ventieldopjes gelijk zijn aan de originele
en dat ze helemaal vastgezet zijn.
Reservewiel
Zie de paragrafen "reservewiel" en "verwis-
selen van een wiel" in hoofdstuk 5.
Het kruisen van de wielen
Wij raden u af de wielen onderling van plaats
te verwisselen.
Vervangen van de banden
Laat, om veiligheidsredenen
het vervangen van de banden
over aan een deskundige.
Door het monteren van afwij-
kende banden kan:
– de auto gaan afwijken van de betref-
fende wettelijke voorschriften;
– de wegligging verslechteren;
– het sturen zwaarder gaan;
– de geluidsproductie toenemen;
– het gebruik van sneeuwkettingen be-
lemmerd worden.
5.13