AUTOMATISCHE TRANSMISSIE
5
Bijzondere omstandigheden
– Sneeuw: druk voordat u wegrijdt op een
gladde weg (sneeuw, modder, enz.) op
schakelaar 5, het controlelampje 6 licht
op.
Buiten deze rijomstandigheden, ver-
laat u deze stand door opnieuw te
drukken op de schakelaar 5. Het con-
trolelampje 6 dooft.
2.38
(vervolg)
6
– Als bij helling van de weg of bochten
de automatische werking niet gehand-
haafd kan worden (bijv.: in de bergen), is
het raadzaam om op handmatig schake-
len over te gaan.
Hiermee voorkomt u het automatisch
achter elkaar schakelen door de versnel-
lingsbak bij stijgen en is het mogelijk op
de motor te remmen bij lange afdalingen.
– Om bij koud weer te voorkomen dat de
motor afslaat, raden wij u aan na het star-
ten van de motor even te wachten voor-
dat u de selecteurhendel verplaatst uit P
of N naar D of R.
– Bij een auto zonder tractiecontrole is
het beter om, op een glad wegdek of bij
weinig grip, over te gaan op handmatig
schakelen en de tweede versnelling in
te schakelen voordat u gas geeft, om te
voorkomen dat de wielen doorslippen.
Parkeren van de auto
Als de auto stilstaat, houdt u het rempedaal
ingedrukt en zet u de selecteurhendel in
stand P (parkeren): de transmissie staat in
neutraal en de voorwielen zijn mechanisch
geblokkeerd. zet de handrem vast.
Bij het achteruit rijden kan de
auto aan de onderkant ergens
tegenaan rijden (bijvoorbeeld:
contact met een paaltje, een
trottoir of ander stadsmeubilair) en daar-
door beschadigen (bijvoorbeeld: vervor-
ming van de achtertrein).
Om ongelukken te voorkomen, moet
u uw auto door een RENAULT-dealer
laten controleren.