CONTROLESYSTEEM BANDENSPANNING
Dit systeem bewaakt de bandenspanning.
De bandenspanning moet worden gecon-
troleerd en indien nodig gecorrigeerd als
de banden koud zijn (raadpleeg de para-
graaf "Bandenspanning" voor de waarden).
Indien u de bandenspanning niet bij koude
banden kunt controleren, moet u de opge-
geven waarden met 0,2 tot 0,3 bar (3 PSI)
verhogen.
Verlaag nooit de spanning van een warme
band.
2.18
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden.
Deze functie neemt niet de taak
van de bestuurder over. De be-
stuurder moet altijd opletten en blijft ver-
antwoordelijk.
Controleer de bandenspanning, inclusief
het reservewiel, één keer per maand.
1
De werking van het systeem
Elke band (behalve het reservewiel) beschikt
over een drukzender in het ventiel 1, die de
bandenspanning periodiek meet.
Het systeem informeert de bestuurder dat
de wielen voldoende spanning hebben en
waarschuwt als er te weinig spanning is of in
geval van een lek.