ELEKTRONISCH STABILITEITS PROGRAMMA: ESP
Dit systeem helpt u de controle over de auto
te behouden in kritieke rijsituaties (uitwijken
voor een obstakel, verlies van grip op de
weg in een bocht, enz.) en voert daarbij een
onderstuurcontrole uit.
Deze functie is een extra hulp-
middel in kritieke situaties
waarbij het rijgedrag van de
auto aangepast wordt.
Deze functie neemt niet de taak van
de bestuurder over. De limieten van
de auto kunnen niet overschreden
worden en deze functie kan ook geen
reden zijn om harder te gaan rijden.
Deze functie kan in geen geval de oplet-
tendheid of de verantwoordelijkheid van
de bestuurder overnemen (de bestuur-
der moet altijd alert zijn op plotselinge
gebeurtenissen die zich tijdens het rijden
kunnen voordoen).
A
De werking van het systeem
Een opname-element in het stuurwiel regi-
streert de richting waarin de bestuurder de
auto wil laten rijden.
Andere opname-elementen in de auto regi-
streren de werkelijke verplaatsingsrichting.
Het systeem vergelijkt de door de bestuur-
der gekozen richting met de werkelijke ver-
plaatsingsrichting van de auto en corrigeert
deze laatste door, indien nodig, op bepaalde
wielen te remmen en/of het motorvermogen
aan te passen.
Als deze functie in werking is, knippert het
controlelampje A om u te waarschuwen.
Als bij het starten van de motor dit controle-
lampje oplicht met de boodschap "tractiecon-
trole uitgeschakeld", draai dan het stuurwiel
langzaam van de ene uiterste stand naar de
andere, om het systeem weer te resetten.
Onderstuurcontrole
Dit verbetert de werking van het ESP bij
sterk onderstuur van de auto (als de voor-
wielen hun grip verliezen).
2.23