Klimaatregeling
Klimaatregelsystemen ................. 99
Luchtroosters ............................. 104
Onderhoud ................................. 104
Klimaatregelsystemen
Automatisch geregelde
airconditioning
Let op
Wellicht moet u soms bij lage tem‐
peraturen een hulpverwarming voor
de auto gebruiken. Hierdoor kunt
u de auto beter verwarmen en de
ruiten beter ontdooien door de motor
te laten draaien, zelfs als de hoog‐
spanningaccu goed opgeladen is. In
deze situaties start de motor en ge‐
bruikt deze brandstof. Controleer of
de tank brandstof bevat.
Let op
Laat de auto nooit gedurende lan‐
gere perioden in extreme tempera‐
turen zonder te rijden of met de stek‐
ker uit het stopcontact.
Let op
Dek de sensor op het instrumenten‐
paneel niet af, om te voorkomen dat
de automatisch geregelde aircondi‐
tioning niet goed werkt.
Klimaatregeling
A = Temperatuurregeling
B = Stoelverwarming
C = Ontdooien
D = Klimaat
E = AUTO
F = Achterruitverwarming
G = Handmatige ventilatorregeling
A = Auto stoelverwarming
B = Bedieningsorganen luchttoe‐
voermodus
C = Auto recirculatie
99