Verlichting
Rijverlichting ................................ 93
Binnenverlichting ......................... 96
Verlichtingsfuncties ...................... 97
Rijverlichting
Lichtschakelaar
Draai aan het stelwiel S:
AUTO = automatische verlichting:
de rijverlichting wordt au‐
tomatisch in- en uitgescha‐
keld, afhankelijk van het
omgevingslicht.
= rijverlichting wordt uitge‐
m
schakeld.
= zijmarkeringslichten
8
= dimlicht of grootlicht
9
Achterlichten
De achterlichten branden samen met
de koplampen en zijmarkeringslich‐
ten.
Verlichting
Automatische verlichting
Bij het inschakelen van het contact
terwijl de motor draait, schakelt het
systeem in functie van het omge‐
vingslicht tussen het dagrijlicht en de
koplampen.
Dagrijlicht
Het dagrijlicht maakt de auto overdag
beter zichtbaar.
Als het dagrijlicht werkt, worden de
achterlichten en de stadslichten uit‐
geschakeld. De instrumentengroep
brandt.
Als het contact aan staat en de auto
stopt, kunt u de dagrijverlichting uit‐
schakelen door de schakelhefboom
in P te zetten. Totdat u de schakel‐
hefboom uit P schakelt, blijft de dag‐
rijverlichting uit. Schakel de koplam‐
pen waar nodig te allen tijde in.
Let op
Dek de lichtsensor niet af, om te
voorkomen dat de AUTO-modus
niet goed werkt.
93