Richtingaanwijzer
Brandt of knippert groen.
Knippert
Controlelamp knippert bij ingescha‐
kelde richtingaanwijzer of alarmknip‐
perlichten.
Knippert snel: storing in een richting‐
aanwijzer of de bijbehorende zeke‐
ring.
Vervangen van lampen 3 149.
Zekeringen 3 153.
Richtingaanwijzers 3 95.
Gordelverklikker
Gordelverklikker op de
voorstoelen
X van de bestuurdersstoel brandt of
knippert rood.
k van de passagiersstoel voorin
brandt of knippert rood wanneer de
stoel bezet is.
Instrumenten en bedieningsorganen
Als er een voorwerp op de stoel wordt
gelegd, kan de gordelverklikker van
de passagiersstoel ook gaan bran‐
den.
Brandt
Nadat de waarschuwingslampen
voor de betreffende voorstoel enige
tijd hebben geknipperd, totdat de vei‐
ligheidsgordel is omgedaan.
Knippert
Tot een bepaalde tijd nadat het con‐
tact is ingeschakeld.
Gordelstatus op de achterbank
6 knippert of brandt.
Brandt
Na het inschakelen van het contact
wordt de veiligheidsgordellamp rood.
Na het omdoen van de passagiers‐
veiligheidsgordels wordt de bijbeho‐
rende veiligheidsgordellamp groen.
Knippert
Als een passagier op de tweede rij
onderweg zijn/haar veiligheidsgordel
weer losmaakt, knippert het bijbeho‐
rende veiligheidsgordelsymbool en‐
kele seconden rood en kan er een ge‐
luidssignaal klinken.
Veiligheidsgordel omdoen 3 39.
Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het inschakelen van het contact
brandt de controlelamp enkele secon‐
den. Brandt deze niet, dooft deze niet
na enkele seconden of licht deze tij‐
dens het rijden op, dan is er een sto‐
ring in het airbagsysteem. De hulp
van een werkplaats inroepen. De air‐
bags en gordelspanners gaan moge‐
lijkerwijs niet af tijdens een ongeval.
Ook kan er een bericht op het Driver
Information Centre (DIC) verschijnen.
Geactiveerde gordelspanners of air‐
bags worden aangeduid door aan‐
houdend branden van v.
63