3. Maximaliseer een eventueel ge‐
minimaliseerd DIC-display met de
knop SELECT.
4. Blader met de knop SELECT door
het scherm met het bandenspan‐
ningsdisplay.
5. Houd de knop SELECT gedu‐
rende vijf seconden ingedrukt om
het koppelen van de sensoren te
starten.
Er verschijnt een bericht ter be‐
vestiging van de start van het pro‐
ces.
6. Selecteer met de SELECT-knop
Ja met de gemarkeerde optie en
druk nogmaals op de SELECT-
knop om de optie te bevestigen.
De claxon klinkt twee keer ter aan‐
duiding dat de ontvanger in de in‐
leermodus staat en er verschijnt
een bericht op het DIC-scherm.
7. Begin met de band linksvoor.
8. Zet de inleertool bij het ventiel te‐
gen de wang van de band. Druk
daarna op de knop om de sensor
van het bandenspanningscontro‐
lesysteem te activeren.
De claxon piept ter bevestiging
dat de sensoridentificatiecode
aan de positie van deze band en
dit wiel is gekoppeld.
9. Ga verder met de band rechtsvoor
en herhaal de procedure zoals be‐
schreven in stap 8.
10. Ga verder met de band rechts‐
achter en herhaal de procedure
zoals beschreven in stap 8.
11. Ga verder met de band linksach‐
ter en herhaal de procedure zoals
beschreven in stap 8. De claxon
piept twee keer ter aanduiding dat
de sensoridentificatiecode aan de
Verzorging van de auto
band linksachter is gekoppeld en
dat de procedure voor het koppe‐
len van de sensoren van het ban‐
denspanningscontrolesysteem
afgesloten is. Het bericht op het
scherm met het DIC-display ver‐
dwijnt.
12. Schakel de ontsteking uit.
13. Breng alle vier de banden op de
aanbevolen spanning.
Informatie-etiket banden en bela‐
ding 3 164.
Bandenspanning 3 193.
Sensoren koppelen,
automatisch programmeren
Elk bandenspanningscontrolesys‐
teem heeft een unieke identificatie‐
code. Na het omwisselen van de ban‐
den of het vervangen van een of
meerdere sensoren moet de identifi‐
catiecode aan een nieuwe positie van
de band/het wiel worden gekoppeld.
Koppel de sensoren voor het banden‐
spanningscontrolesysteem ook na
het vervangen van een reserveband
167