Waarschuwingssysteem voor bandenspanning
Het waarschuwingssysteem voor bandenspanning van dit voertuig meet niet rechtstreeks de
bandenspanning, maar controleert en vergelijkt de afrolradius en omwentelingseigenschappen van
elk wiel en elke band tijdens het rijden, om te bepalen of één of meer banden een zeer lage
spanning hebben. Hierdoor gaat het controlelampje lage bandenspanning/waarschuwing
bandenspanning branden en verschijnt er een bericht op het multi-informatiedisplay.
■
Kalibratie van het waarschuwingssysteem voor bandenspanning
U moet het waarschuwingssysteem voor bandenspanning kalibreren telkens wanneer u:
•
De druk in één of meer banden aanpast.
•
De wielen roteert.
•
Eén of meer banden vervangt.
Alvorens het waarschuwingssysteem voor bandenspanning te kalibreren:
•
De koude bandenspanning voor alle vier de banden instellen.
Zorg ervoor dat:
•
Het voertuig volledig stilstaat.
Modellen met handgeschakelde transmissie
•
De parkeerrem is ingeschakeld.
Modellen met continu variabele transmissie
•
(
P
De schakelhendel staat in
.
Alle modellen
•
De contactschakelaar in de stand AAN
*1: Modellen met het sleutelloze toegangssysteem hebben een knop ENGINE START/STOP in
plaats van een contactslot.
* Niet beschikbaar op alle modellen
w
(
*1
staat.
uuTijdens het rijdenuWaarschuwingssysteem voor bandenspanning
1Waarschuwingssysteem voor bandenspanning
Het systeem controleert de banden niet tijdens het rijden bij
lage snelheid.
Lage omgevingstemperaturen en hoogteveranderingen zijn
direct van invloed op de bandenspanning en kunnen ertoe
leiden dat het controlelampje lage bandenspanning/
waarschuwing bandenspanning gaat branden.
De bandenspanning van banden die zijn gevuld in:
•
Warm weer, kan in koud weer te laag worden.
•
Koud weer, kan in warm weer te hoog worden.
Het controlelampje lage bandenspanning gaat niet branden
bij te hoge bandenspanning.
Het is mogelijk dat het waarschuwingssysteem voor
bandenspanning niet goed functioneert bij gemengde
bandtypes en bandmaten.
Zorg dat u banden van hetzelfde type en dezelfde maat
gebruikt.
Banden controleren en onderhouden
2
BLZ. 534
Het controlelampje lage bandenspanning/waarschuwing
bandenspanning kan vertraagd gaan branden of helemaal
niet gaan branden als:
•
U snel gas geeft, afremt of aan het stuurwiel draait.
•
U op besneeuwde of gladde wegen rijdt.
•
Sneeuwkettingen worden gebruikt.
Het controlelampje lage bandenspanning/waarschuwing
bandenspanning kan onder de volgende omstandigheden gaan
branden:
•
Er wordt een thuiskomer
•
Er is een zwaardere en ongelijke belasting op de banden dan
bij de kalibratie, zoals bij het trekken van een aanhanger/
caravan.
•
Sneeuwkettingen worden gebruikt.
VERVOLG
*
gebruikt.
455