Mogelijke pomp storingen
en waarschuwingen
Lage flow
Tijd voor onderhoud
Laatste bedrijfstijd
GENIbus
Motorschakelaar
Systeem met FB 101
Ontbrekende fase
Foute fasevolgorde
Netvoeding, uit
Systeem met IO 111
Lage isol.weerst.
Overtemp., Pt 2
Water in olie
Vocht in de motor
Overtemp., opnemer 1
IO 111, alarm
IO 111, waarschuwing
Systeem met SM 111 en IO 111 communicatiemodule
Vibratie
Overtemp., Pt 3
Overtemp., Pt 4
Overtemp., PTC
Power line communicatie
Config. conflict, storing
64
Functie
De lage-flow-grenswaarde kan worden ingesteld om een melding te geven
wanneer de pompcapaciteit afneemt.
De waarschuwing wordt weergegeven als de aanbevolen periode tot aan de
volgende onderhoudsbeurt overschreden is of als de totale bedrijfstijd van
de pomp de ingestelde grenswaarden overschrijdt.
De maximale tijdsduur dat de pomp zonder onderbreking in bedrijf mag zijn.
Aan het einde van de ingestelde tijd wordt de pomp uitgeschakeld en wordt
er een andere pomp ingeschakeld, waarbij er vanuit gegaan wordt dat de be-
drijfvoering op gelijke wijze wordt voortgezet. Deze instelling is bedoeld voor
een systeem met pompwisseling die wordt gekenmerkt door een bijna iden-
tieke inflow en pompcapaciteit. Dit heeft gedwongen wisseling tot gevolg
wanneer een pomp zijn maximale bedrijfstijd bereikt.
De communicatie tussen het systeem en MP 204 vindt plaats via een GENI-
bus verbinding. Een storing wordt weergegeven als de communicatie naar
de MP 204 onderbroken is.
Een "NO" hulpcontact van de motorschakelaar wordt als terugmelding ge-
bruikt om te controleren of de hoofdstroom contacten niet blijven hangen of
zijn vastgelast.
Het ontbreken van één of meer fasen in een driefasensysteem wordt door de
module IO 401 (met FB 101) gedetecteerd. De pompen worden uitgescha-
keld.
Als de fasevolgorde niet juist is draait de pomp in de verkeerde richting. Als
dit tijdens het in bedrijf zijn optreedt wordt de pomp uitgeschakeld of wordt
deze niet ingeschakeld.
N.B.: De pomp kan nog steeds worden ingeschakeld door de Aan/Uit/Auto
op "Aan" te selecteren. Dit is bedoeld voor gebruik tijdens onderhoud.
Alle fasen ontbreken.
De IO 111 kan een gemiddelde meting uitvoeren van de isolatieweerstand.
Standaard is de waarschuwingsgrenswaarde op 50 kΩ en de storingsgrens-
waarde op 20 kΩ ingesteld.
Te hoge temperatuur, van IO 111, Pt100/Pt1000 of Tempcon opnemer.
Wanneer de storingsgrenswaarde wordt overschreden wordt de pomp uit-
geschakeld.
Automatisch herstarten is toegestaan.
Typische grenswaarden liggen tussen 0% en 20%. Deze waarde wordt met
de IO 401, IO 111 of de SM 111 gemeten. Het is ook mogelijk om een
waarschuwing van de Pt-sensor te krijgen als de sensor defect is.
Terugkoppeling van enkele pompen.
Te hoge temperatuur, van IO 111 opnemer/thermische schakelaar. De pomp
stopt wanneer deze storing optreedt. Wanneer de storing is verwijderd en de
pomp is afgekoeld kan de pomp automatisch opnieuw gestart worden.
Het alarm wordt getoond wanneer een alarm actief is op de IO 111.
De waarschuwing wordt getoond wanneer een waarschuwing actief is op de
IO 111.
Te hoog trillingsniveau van de SM 111 trillingsopnemer.
De pomp heeft een ongeplande servicebeurt nodig.
Overtemperatuur in de pomp hoofdlager.
Wanneer de storingslimiet wordt overschreden wordt de pomp uitgescha-
keld.
Automatisch herstarten is toegestaan.
Overtemperatuur in de statorwikkeling (van Pt100, Pt1000 of IO 111 klixon).
Wanneer de storingslimiet wordt overschreden wordt de pomp uitgescha-
keld.
Automatisch herstarten is toegestaan.
Overtemperatuur van de SM 111 PTC opnemer.
Wanneer de storingslimiet wordt overschreden wordt de pomp uitgescha-
keld.
Automatisch herstarten is toegestaan.
Geen communicatie tussen de SM 111 en IO 111.
De opnemers die door de SM 111 bewaakt worden zijn niet langer zichtbaar
in het SCADA systeem of OD 401.
Fout in de configuratie van de DIP schakelaar.
Storing
Waarschuwing