Advertenties
Voordat u gaat rijden
Ruitensproeiers en ruitenwissers
Ruitenwissers
1.
Ruitenwisser uit
2.
Automatisch wissen
3.
Langzaam wissen
4.
Snel wissen
OPMERKING: Schakel de ruitenwisser
uit bij droog weer. Vuil kan onbedoeld
de ruitenwissers activeren, waardoor
de wisserbladen of de voorruit
beschadigd kan raken.
De ruitenwissers bedienen
1.
Controleer of het contact is ingeschakeld.
2.
Zet de ruitenwisserhendel in de gewenste
stand.
Automatisch wissen
Een regensensor, die zich op de voorruit achter
de binnenspiegel bevindt, meet de hoeveelheid
water op de voorruit en schakelt de ruitenwisser
in met de meest geschikte snelheid.
Zet de ruitenwisserschakelaar in de stand voor
automatisch wissen (2) om deze te selecteren.
De wisser wist één keer. De wisfrequentie is
vervolgens afhankelijk van hoe nat de voorruit
is.
Selecteer de stand voor automatisch wissen
alleen bij vochtig weer of als het regent.
Zie Ruitenwissergevoeligheid, pagina 4.11 voor
het instellen van de gevoeligheid van de
regensensor.
Langzaam wissen
Zet de ruitenwisserhendel in stand (3) om de
ruitenwisser op lage snelheid te laten werken.
Zet de hendel terug in stand (1) om deze uit te
schakelen.
Snel wissen
Zet de ruitenwisserhendel in stand (4) om de
ruitenwisser op hoge snelheid te laten werken.
Zet de hendel terug in stand (1) om deze uit te
schakelen.
Enkele wisslag
1.
Voor een langzame enkele wisslag duwt u
de ruitenwisserhendel kort omlaag en laat
u deze weer los. De ruitenwisser werkt
éénmaal op lage snelheid, zonder
ruitensproeier.
1.45
Advertenties
