Voordat u gaat rijden
Verlichting
Het waarschuwingslampje van de
mistachterlichten op het
Bestuurdersdisplay en het lampje in de
schakelaar gaan beide branden.
OPMERKING: Als de lichtschakelaar in
stand
staat en het achtermistlicht is
(A)
ingeschakeld, worden de dimlichten ook
ingeschakeld, ongeacht de hoeveelheid
omgevingslicht. Wanneer het
achtermistlicht wordt uitgeschakeld,
worden de dimlichten ook
uitgeschakeld, afhankelijk van de
hoeveelheid omgevingslicht.
1.42
Richtingaanwijzers
Duw de hendel voor de richtingaanwijzers/het
grootlicht omlaag (1) om de richtingaanwijzer
naar links in te schakelen.
Duw de hendel voor de richtingaanwijzers/het
grootlicht omhoog (2) om de richtingaanwijzer
naar rechts in te schakelen.
Het bijbehorende waarschuwingslampje
op het Bestuurdersdisplay knippert.
De hendel keert terug naar de ruststand terwijl
het stuurwiel terugkeert naar de middelste
stand.
Als links of rechts wordt aangegeven, wordt de
waarschuwing rijbaan verlaten in die richting
uitgeschakeld gedurende de hele manoeuvre.
Zie Waarschuwing rijbaan verlaten, pagina 2.41.
Richtingaanwijzers - van rijbaan wisselen
Beweeg de hendel voor de richtingaanwijzers/
het grootlicht totdat u weerstand voelt wanneer
u van rijbaan wisselt op een snelweg. De
betreffende richtingaanwijzer knippert drie keer.
Zie Lichtschakelaar, pagina 1.37 voor meer
informatie over de verlichting.