Voordat u gaat rijden
Verlichting
Het dimlichtwaarschuwingslampje gaat
branden wanneer Assistentie automatisch
grootlicht automatisch het grootlicht heeft
gedeactiveerd en de dimlichtkoplampen
geactiveerd.
De hendel kan worden gebruikt om de
grootlichtkoplampen handmatig uit te schakelen.
Het volgende kan van invloed zijn op de werking
van Assistentie automatisch grootlicht:
Slechte weersomstandigheden,
bijvoorbeeld mist, hevige regen, veel
opspattend water, sneeuw of ijs
Wegen waarop tegenliggers deels
onzichtbaar zijn vanwege de
middenvangrail
Slecht verlichte weggebruikers,
bijvoorbeeld fietsers
Golvende wegen of wegen met scherpe
bochten
Slecht verlichte, bebouwde gebieden en
gebieden met sterk reflecterende
verkeersborden
Het camerabeeld wordt belemmerd door
stickers of door een vuile, beslagen of
bevroren voorruit
1.40
Het camerabeeld wordt verblind door licht
dat wordt weerkaatst door dikke mist
OPMERKING: De functie Assistentie
automatisch grootlicht werkt alleen bij
snelheden boven 57 km/h en wordt
automatisch uitgeschakeld bij 27 km/h.
Koplampen
Dynamisch meedr. koplampen
Als de koplampen zijn ingeschakeld, passen de
Dynamisch meedraaiende koplampen de
lichtbundels aan in bochten, waardoor de
verlichting in de rijrichting wordt verbeterd.