Aangepaste functies instellen
1
Selecteer [C.Fn I:Belichting], [C.Fn
II:Autofocus] of [C.Fn III:Bediening/
overig].
2
Selecteer het nummer van een
(1)
aangepaste functie.
Gebruik de pijltjestoetsen < Y > en < Z >
z
om het nummer van de persoonlijke
voorkeuze (1) dat u wilt instellen, te
selecteren.
3
Wijzig desgewenst de instelling.
Gebruik de pijltjestoetsen < W > en
z
< X > om een instelling (nummer) te
selecteren.
Herhaal stappen 2-3 als u een andere
z
aangepaste functie wilt instellen.
De ingestelde persoonlijke voorkeuze-
z
instellingen worden onder in het
scherm vermeld, onder de respectieve
functienummers.
Alle opties waarvoor een andere waarde
z
dan de standaardwaarde is ingesteld,
worden weergegeven in blauw.
4
Verlaat de instelling.
Druk op de knop < M >.
z
Het scherm van stap 1 wordt opnieuw
weergegeven.
M
553