Belichtingscorrectie
Belichtingscompensatie wordt gebruikt om de standaardbelichting die door
de camera is ingesteld lichter (langere belichting) of donkerder (kortere
belichting) te maken.
Belichtingscompensatie kan worden ingesteld in de opnamemodi < d >,
< s >, < f > en < a >.
Zie = 118 voor details over belichtingscompensatie als de modus < a >
en ISO Auto beide zijn ingesteld.
Langere belichting voor een
lichtere opname
Kortere belichting voor een
donkere opname
Als [ z : Auto Lighting Optimizer/ z : Auto optimalisatie helderheid]
o
( = 218) is ingesteld op iets anders dan [Uitschakelen], kan de opname nog
steeds licht zijn, ook als een kleinere belichtingscorrectie voor een donkerder
opname is ingesteld.
De belichtingscompensatiewaarde blijft van toepassing, zelfs nadat u de aan-
o
uitschakelaar op < 2 > hebt gezet.
Indien de waarde voor belichtingscorrectie hoger is dan ±3 stops, wordt bij het
o
uiteinde van de indicator voor het belichtingsniveau < I > of < J > weergegeven.
160
1
Controleer de belichting.
Druk de ontspanknop half in en controleer
z
de indicator voor het belichtingsniveau.
2
Stel de waarde voor de
compensatie in.
Ingesteld met het hoofdinstelwiel < 5 >.
z
Het bereik van de belichtingscompensatie
z
is ±5 stops bij zoekeropnamen en ±3
stops bij Live View-opnames.
Zoals te zien is in de zoeker en op
z
het LCD-scherm is het bereik van de
belichtingscompensatie ±3 stops. Als
u de belichtingscorrectie op meer dan
±3 stops wilt instellen, gebruikt u het
scherm Quick Control ( = 71) of volgt
u de aanwijzingen op voor [ z : Bel.
comp./AEB] ( = 211).
3
Maak de opname.
Als u de belichtingscompensatie wilt
z
annuleren, stelt u de indicator voor het
belichtingsniveau < N > in op < C >, de
standaardbelichtingsindex.
M