Parameterbeschrijving
22-20 Laag verm. autosetup
Start de autosetup voor het afstellen van gegevens voor het
vermogen bij geen flow.
Option:
Functie:
[0]
Uit
*
LET OP
[1]
Ingesch.
Voer de autosetup uit wanneer het
systeem de normale bedrijfstemperatuur
heeft bereikt!
LET OP
Het is belangrijk dat
parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr.
[RPM] of parameter 4-14 Motorsnelh. hoge
begr. [Hz] is ingesteld op het maximale
bedrijfstoerental van de motor.
Het is belangrijk om de autosetup uit te
voeren voordat u de ingebouwde PI-
regelaar configureert, aangezien de
instellingen worden gereset wanneer de
instelling in parameter 1-00 Configura-
tiemodus wordt gewijzigd van Met terugk.
naar Geen terugk.
LET OP
Voer de fijnafstelling uit met de instel-
lingen in
parameter 1-03 Koppelkarakteristiek die ook
na de fijnafstelling gewenst zijn.
Er wordt een autosetupprocedure geactiveerd,
waarbij het toerental automatisch wordt ingesteld
op circa 50% en 85% van het nominale motortoe-
rental (parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr.
[RPM], parameter 4-14 Motorsnelh. hoge begr. [Hz]).
Bij deze 2 toerentallen wordt het energieverbruik
automatisch gemeten en opgeslagen.
Voordat u autosetup inschakelt:
1.
Sluit de klep(pen) om een situatie
zonder flow te creëren.
2.
Stel de frequentieregelaar in op een
regeling zonder terugkoppeling
(parameter 1-00 Configuratiemodus).
Het is belangrijk om ook
parameter 1-03 Koppelkarakteristiek in te
stellen.
22-21 Detectie laag verm.
Option:
Functie:
[0]
Uitgesch.
*
[1]
Ingesch.
De functie Detectie laag verm. moet zijn
ingeschakeld om de parameters in parame-
tergroep 22-3* Verm.aanp. geen flow in te stellen
voor een juiste werking.
MG11CE10
Programmeerhandleiding
22-22 Detectie lage snelh.
Option:
[0]
Disabled
*
[1]
Enabled Detecteert wanneer de motor werkt op het
22-23 Functie geen flow
Standaardacties voor de detectie van laag vermogen en detectie
van laag toerental (individuele selectie niet mogelijk).
Option:
[0]
Uit
*
[1]
Slaapstand De frequentieregelaar gaat naar de slaapmodus
[2]
Waarsch.
[3]
Alarm
Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden.
Functie:
toerental dat is ingesteld in
parameter 4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM] of
parameter 4-12 Motorsnelh. lage begr. [Hz].
Functie:
LET OP
Stel parameter 14-20 Resetmodus niet in
op [13] Onbegr. aut. reset wanneer
parameter 22-23 Functie geen flow is
ingesteld op [3] Alarm. In dat geval blijft
de frequentieregelaar namelijk schakelen
tussen actief draaien en stoppen
wanneer een situatie zonder flow wordt
gedetecteerd.
LET OP
Als de frequentieregelaar is uitgerust
met een constante-snelheidsbypass met
een automatische bypassfunctie die
wordt geactiveerd wanneer de frequen-
tieregelaar in een alarmtoestand blijft
hangen, moet u de automatische bypass-
functie van de bypass altijd uitschakelen
wanneer Functie geen flow is ingesteld
op [3] Alarm.
en stopt wanneer een situatie zonder flow
wordt gedetecteerd. Zie parametergroep 22-4*
Slaapstand voor programmeeropties voor de
slaapmodus.
De frequentieregelaar blijft actief, maar
genereert wel een waarschuwing wegens een
situatie zonder flow (Waarschuwing 92, Geen
flow). Via een digitale uitgang of via seriële
communicatie kan een waarschuwing worden
doorgegeven aan andere apparatuur.
De frequentieregelaar stopt en genereert een
alarm wegens een situatie zonder flow (Alarm
92, Geen flow). Via een digitale uitgang van de
frequentieregelaar of via seriële communicatie
kan een alarm worden doorgegeven aan
andere apparatuur.
3
3
173