Parameterbeschrijving
Detectie lage snelh.
Detectie lage snelh. geeft een signaal als de motor draait op het minimale toerental dat is ingesteld in
parameter 4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM] of parameter 4-12 Motorsnelh. lage begr. [Hz]. Acties worden veel gebruikt in
combinatie met Detectie geen flow (geen individuele selectie mogelijk).
Het gebruik van Detectie lage snelh. is niet beperkt tot systemen met een situatie zonder flow, maar kan worden gebruikt in
alle systemen waarbij een werking bij het minimale toerental kan leiden tot het stoppen van de motor totdat de belasting
3
3
vraagt om een toerental dat hoger ligt dan het minimale toerental, bijvoorbeeld in systemen met ventilatoren en
compressoren.
LET OP
Zorg er bij pompsystemen voor dat het ingestelde minimale toerental in parameter 4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM] of
parameter 4-12 Motorsnelh. lage begr. [Hz] hoog genoeg is voor detectie, aangezien de pomp ook op een tamelijk hoog
toerental kan draaien wanneer alle kleppen gesloten zijn.
Droogloopdetectie
Detectie geen flow kan ook worden gebruikt om te detecteren of de pomp drooggelopen is (laag energieverbruik – hoog
toerental). Kan worden gebruikt in combinatie met de ingebouwde PI-regelaar of een externe PI-regelaar.
De conditie voor een drogepompsignaal:
•
energieverbruik lager dan het niveau bij geen flow
en
•
pomp draaiend op maximaal toerental of maximumreferentie zonder terugkoppeling, afhankelijk van welke van
deze het laagst is.
Het signaal moet gedurende een bepaalde tijd (parameter 22-27 Drogepompvertr.) actief zijn voordat de geselecteerde actie
wordt uitgevoerd.
Mogelijke acties om te selecteren (parameter 22-26 Drogepompfunctie):
•
Waarschuwing
•
Alarm
Detectie laag verm. moet zijn ingeschakeld (parameter 22-23 Functie geen flow) en in bedrijf zijn gesteld (parametergroep
22-3* Verm.aanp. geen flow).
172
®
VLT
HVAC Drive FC 102
Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden.
MG11CE10