INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
||
Volvo adviseert u om stand
bij ritten in de auto.
WAARSCHUWING
Het verlichtingssysteem van de auto kan niet
in elke situatie bepalen of het daglicht te
zwak of sterk genoeg is, bijvoorbeeld bij mist
en regen.
Als bestuurder bent u verplicht om de verlich-
ting van de auto altijd af te stemmen op de
heersende omstandigheden en de geldende
verkeerswetgeving.
Display- en instrumentenverlichting
Afhankelijk van de contactslotstand worden
bepaalde displays en instrumenten verlicht, zie
contactslotstanden - functies in verschillende
standen (p. 86).
De displayverlichting wordt bij donker automa-
tisch gedimd. De gevoeligheidsgraad van deze
functie is in te stellen met het duimwiel.
Ook de sterkte waarmee het instrumentenpaneel
verlicht wordt stelt u in met het duimwiel.
Koplamphoogteregeling
Door de belading van de auto wordt de hoogte
van de koplampen gewijzigd, zodat u tegemoet-
komend verkeer mogelijk verblindt. U kunt dat
voorkomen door de koplamphoogte bij te stellen.
Stel de koplampen lager af als de auto zwaar
beladen is.
96
1. Laat de motor draaien of zet het elektrische
te gebruiken
systeem van de auto in de contactslotstand I.
2. Draai het duimwiel omhoog of omlaag om de
koplampen hoger of lager af te stellen.
Duimwielstanden bij uiteenlopende belading.
Alleen bestuurder
Bestuurder en voorpassagier
Inzittenden op alle zitplaatsen
Inzittenden op alle zitplaatsen en maximale
belading in bagageruimte
Bestuurder plus maximale belading in baga-
geruimte
Gerelateerde informatie
•
Stadslichten (p. 96)
•
Dagrijlicht (p. 97)
•
Groot licht/dimlicht (p. 98)
Stadslichten
U schakelt de stadslichten voor en de achterlich-
ten in met de verlichtingsdraaiknop.
Verlichtingsdraaiknop in stand voor stadslichten.
Zet de draaiknop in de stand
tekenverlichting wordt ingeschakeld).
Als het elektrische systeem van de auto in con-
tactslotstand II staat of als de motor draait,
brandt de dagrijverlichting in plaats van de stads-
lichten voor.
Wanneer het buiten donker is en de achterklep
wordt geopend, gaan de achterlichten branden
om achteropkomend verkeer te waarschuwen. Dit
gebeurt altijd, ongeacht de stand van de draai-
knop of de contactslotstand van het elektrische
systeem van de auto.
Wanneer u meer dan 30 seconden op een snel-
heid van maximaal 10 km/h (zo'n 6 mph) rijdt of
(ook de ken-