BELANGRIJK
Als er een storing optreedt in het TM, gaat
het controlesymbool
op het instrumenten-
paneel eerst zo'n 1 minuut lang knipperen
waarna het continu blijft branden. Er ver-
schijnt tevens een melding op het instrumen-
tenpaneel.
Meldingen verwijderen
1. Controleer met een manometer de banden-
spanning van alle banden.
2. Pomp de band(en) op tot de juiste spanning
zoals aangegeven op de bandenspannings-
sticker op de B-stijl aan bestuurderszijde
(tussen voor- en achterportier).
3. Herkalibreer de TM in MY CAR.
N.B.
Controleer de bandenspanning bij koude ban-
den om de verkeerde bandenspanning tegen
te gaan. Koude banden hebben dezelfde tem-
peratuur als de omgeving (na ca. 3 uur stil-
stand). Al na enkele kilometers rijden worden
de banden warm en loopt de spanning op.
WAARSCHUWING
•
Een verkeerde bandenspanning kan tot
bandenpech leiden, waarbij u de controle
over de auto kunt verliezen.
•
Het systeem kan plotselinge banden-
schade onmogelijk voorzien.
TM kalibreren
TM kan alleen correct werken, wanneer er een
referentiewaarde voor de bandenspanning is
vastgesteld. Dit moet na iedere bandenwissel of
bandenspanningswijziging gebeuren door het
systeem te herkalibreren in MY CAR.
Zo moet u de bandenspanning aanpassen voor
ritten met een zware lading of op hoge snelhe-
den (meer dan 160 km/h (100 mph)). Herkali-
breer het systeem vervolgens.
Herkalibreren
U verricht instellingen met de knoppen op de
middenconsole, zie MY CAR (p. 120).
1. Zet de motor af.
2. Pomp alle banden op tot de gewenste span-
ning zoals aangegeven op de bandenspan-
ningssticker op de B-stijl aan bestuurders-
zijde (tussen voor- en achterportier).
Of raadpleeg de bandenspanningstabel.
3. Start de motor en laat de auto stilstaan.
WIELEN EN BANDEN
4. Open het menusysteem MY CAR en kies het
menu
Bandencontrole
.
5. Kies
Kalibratie starten
en druk op OK.
6. Druk nadat u alle banden gecontroleerd en
aangepast hebt op OK om de kalibratie te
starten.
7. Rijd met de auto.
> De kalibratie vindt plaats bij een rijsnel-
heid hoger dan 35 km/h (22 mph). Als de
motor wordt afgezet, wordt de kalibratie
tijdelijk onderbroken. Wanneer de auto
weer verder rijdt, wordt de kalibratie auto-
matisch op de achtergrond hervat. Het
systeem geeft geen bevestiging na afloop
van de kalibratie.
De nieuwe referentiewaarde is van kracht, totdat
u de stappen 1–7 herhaalt.
N.B.
Let erop dat u het TM na iedere bandenwissel
of aanpassing van de bandenspanning
opnieuw moet instellen. Als er geen nieuwe
referentiewaarden worden opgeslagen, kan
het systeem niet goed werken.
N.B.
•
Plaats na het oppompen van een band
altijd het ventieldopje terug om schade
}}
}}
357