Communicatie [56]
3=Gate. IP
4=Subnet Mask
Alarmrapport [56.4.02]
Gebruik deze opties voor het volgende:
Het selecteren van de indeling voor alarmdoormeldingen die wordt gebruikt om de
gebeurtenissen te verzenden.
Het controleren van de typen gebeurtenissen die worden verzonden.
Het controleren van de bestemming en identificatie voor elk afzonderlijk blok.
Alarmrapport SIA (0-4) Format [56.4.02.1.1]
Het SIA-format (Security Industries Association) kan worden geprogrammeerd voor de
niveaus 0 tot 4 en biedt een protocol dat gedetailleerde informatie, zoals beschrijvingen,
verzendt naar een met SIA compatibele ontvanger of een computer waarop geschikte
ontvangstsoftware is geïnstalleerd. Met het SIA-format kunnen de centralegebeurtenissen
worden verzonden die zijn aangegeven in Bijlage B van deze handleiding. Raadpleeg
Bijlage C van deze handleiding voor een gedetailleerde uiteenzetting van de
SIA-gebeurtenissenstructuur voor elk niveau.
Wanneer u het SIA-format selecteert, wordt u gevraagd het vereiste SIA-niveau in te voeren.
0 – basisgebeurtenisgegevens met een viercijferig klantnummer.
1 – als niveau 0 plus 6-cijferig klantnummer.
2 – als niveau 1, maar met gebeurtenisfactoren.
3 (standaard) – als niveau 2 maar met tekstbeschrijvingen.
4 – als niveau 3 maar schakelt tevens de SIA-controle in (zie optie 08 SIA-controle).
1=SIA Meldingen
Wanneer het SIA-niveau is geselecteerd, drukt u op
Op het bediendeel wordt de eerste SIA Melding en de bijbehorende status (AAN/UIT)
weergegeven (zie Tabel 10 op pagina 129 voor de lijst met beschikbare triggers en Bijlage B
voor de gebeurtenissen die met de verschillende triggers worden geregeld). De triggers regelen
de gebeurtenissen die worden overgedragen. Als een trigger is ingesteld op AAN, worden in
het geheugen opgenomen gebeurtenissen die door de trigger worden geregeld, verzonden.
1=Status Gebruik de toetsen
en druk vervolgens op
om de nieuwe status te accepteren.
Het SIA-format programmeren met blokkenmode ingeschakeld
Als de blokkenmode is ingeschakeld (zie Blokken [63.1]), verandert het SIA-formatmenu
iets, zodat de programmering van de onafhankelijke gebeurtenissentrigger voor elk blok
wordt ondersteund.
146
Geef het IP-adres van gatewayrouter op die is verbonden met het
Ethernet-LAN. Deze informatie krijgt u van de IT-beheerder.
Het subnetmasker identificeert de klasse van het gebruikte netwerk.
Dit veld maskeert de delen van het gateway-IP-adres die algemeen zijn
en niet vereist voor de specifieke identificatie van de Ethernet-module.
Deze informatie krijgt u van de IT-beheerder.
en
om de trigger te selecteren die uw wilt wijzigen,
A
B
. Stel de status in op 1=AAN of 0=UIT. Druk op
ent
Galaxy Flex - Installatiehandleiding
.
ent
ent