WAARSCHUWING BIJ VERLIES VAN BANDENSPANNING
Dit systeem detecteert een verlies van span-
ning in een van de banden door tijdens het
rijden de snelheid van de banden te meten.
De werking van de
startvergrendeling
Het controlelampje
1 blijft branden
om de bestuurder te waarschuwen dat de
druk te laag is (lage bandenspanning, lekke
band ...).
2.36
Reset van de referentiewaarde
voor bandenspanning
Deze gebeurt:
– wanneer de referentiespanning in de
banden moet worden gewijzigd om aan-
gepast te zijn aan de gebruiksomstandig-
heden (onbelast, belast, rijden op de au-
tosnelweg, enz.);
– na het wisselen van de wielen (dit wordt
echter afgeraden);
(1/3)
– na het verwisselen van een wiel.
Deze moet altijd gebeuren na controle van
de bandenspanning in de vier banden als
deze koud zijn.
De bandenspanning moet afgestemd zijn op
het huidige gebruik van de auto (onbelast,
belast, rijden op de autosnelweg ...).
1
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden.
Deze functie neemt niet de taak
van de bestuurder over. De be-
stuurder moet altijd opletten en blijft ver-
antwoordelijk.
Controleer de bandenspanning, inclusief
het reservewiel, één keer per maand.