VERLICHTING EN SIGNALEN
2
á
Grootlicht
Trek, terwijl de dimlichten aan zijn, aan de
schakelaar 1. Dit controlelampje op het in-
strumentenpaneel licht op.
Om het grootlicht uit en het dimlicht weer in
te schakelen, trekt u de lichtschakelaar 1 op-
nieuw naar u toe.
1.114
(3/5)
Automatisch grootlicht
Afhankelijk van de auto ontsteekt
1
en dooft dit systeem automatisch het groot-
licht. Het gebruikt een camera geplaatst
achter de binnenspiegel om achterliggers en
tegenliggers te detecteren.
Het grootlicht wordt automatisch ontstoken
wanneer:
– er weinig licht buiten is;
– er geen andere auto of verlichting wordt
gedetecteerd;
– als de auto sneller dan ongeveer 45 km/u
rijdt.
Als niet aan een van de voorwaarden hier-
onder wordt voldaan, wordt overgeschakeld
naar dimlicht.
Opmerking: zorg ervoor dat de voorruit niet
is bedekt (door vuil, modder, damp enzo-
voort).
Het systeem kan onder bepaalde om-
standigheden niet goed werken, met
name:
– extreme
weersomstandigheden
(regen, sneeuw, mist enz.);
– als er iets achter de voorruit of voor
de camera zit;
– als een achterligger of tegenligger
weinig verlichting voert of afgedekte
lampen heeft;
– verkeerde afstelling van de koplam-
pen;
– reflecterende systemen;
– ...
Het gebruik 's nachts van een
draagbaar navigatiesysteem
op het gedeelte van de voorruit
onder de camera, kan de wer-
king van het automatische grootlichtsys-
teem verstoren (risico van reflecties op
de voorruit).