Q Sneltoetsen
Voorbeeld: portretmodus
1
Stel het programmakeuzewiel in op een basismodus.
2
Druk op de knop <Q>.
Het scherm Sneltoetsen wordt weergegeven.
3
Stel de functie in.
Druk op de knop <V> om een functie te selecteren. (Deze stap
is niet nodig in de modus A.)
De geselecteerde functie en Uitleg (pag. 63) worden weergegeven.
Functies kunnen ook worden geselecteerd met het instelwiel <6> of <5>.
Functies die in de basismodi kunnen worden ingesteld
: Standaardinstelling k: Door gebruiker in te stellen
o
Functie
u: Enkelbeeld
i: Continue opname
B: Enkele stille opname
Transportmodus
(pag. 98)
M: Stille continue opname
Zelfontspanner
(pag. 100)
Sfeeropnamen (pag. 84)
Licht-/scèneopnamen (pag. 87)
De achtergrond onscherper/scherper maken (pag. 72)
* Als u de opnamemodus wijzigt of de aan-uitschakelaar op <2> zet, worden
de standaardinstellingen hersteld (behalve de zelfontspanner).
Wanneer in de basismodi het scherm met de
opname-instellingen wordt weergegeven, kunt
u op de knop <Q> drukken om het scherm
Sneltoetsen weer te geven. In de
onderstaande tabel worden de functies
vermeld die in de diverse basismodi met het
scherm Sneltoetsen kunnen worden ingesteld.
(
7
)
A C
o o k o
k k o k k o k k k
k k k k k k k k k
k k k k k k k k k
k k k k k k k k k
Q
k k k k k k k k k
k
k k k k k k k
k
: Niet in te stellen
8
2 3 4 5 6 F G
o k o o
k k k k
o
83