8: AF-fijnafstelling
Objectief met een vaste brandpuntsafstand
Zoomlens
5
Controleer het resultaat van de aanpassing.
Maak een opname en geef deze weer (pag. 236) om het resultaat van de aanpassing te controleren.
Wanneer de resulterende opname wordt scherpgesteld voor het gewenste punt, maakt u
de aanpassing naar de '+:
scherpgesteld achter het gewenste punt, maakt u de aanpassing naar de '–:
Voer de aanpassing indien nodig nogmaals uit.
Wanneer u opnamen maakt met het middenbereik (brandpuntsafstand) van een
zoomlens, wordt het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling gecorrigeerd
ten opzichte van de aanpassingen die werden gemaakt voor de groothoek- en
telestand. Zelfs wanneer alleen de groothoek- of telestand is aangepast, wordt
automatisch een correctie doorgevoerd voor het middenbereik.
318
Maak de aanpassing.
4
Druk voor een zoomobjectief op de knop
<V> en selecteer de groothoekstand
(W) of de telestand (T). Druk op <0>
zodat het vak verdwijnt u de aanpassing
kunt doorvoeren.
Druk op de knop <U> om de gewenste
aanpassing te doen en druk vervolgens op
<0>. Het instelbare bereik is ±20 stappen.
Door een instelling in de richting van '-:
kiezen, brengt u het scherpstelpunt meer naar voren
ten opzichte van het standaard scherpstelpunt.
Door een instelling in de richting van '+:
brengt u het scherpstelpunt meer naar achteren ten
opzichte van het standaard scherpstelpunt.
Herhaal voor een zoomlens stap 4 en voer de aanpassing
door voor de groothoekstand (W) en de telestand (T).
Nadat u klaar bent met het doorvoeren van de
aanpassing, drukt u op de knop <M>
om terug te keren naar het scherm uit stap 1.
Selecteer [2: Per lens afstellen] en
druk vervolgens op <0>.
Druk op de knop <M> om de instelling te sluiten.
'-richting. Wanneer de resulterende opname wordt
' te
' te kiezen,
'-richting.