VEILIGHEID
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR HET RIJDEN
•
Het is gevaarlijk om te snel te rijden, plots te starten, plots te
stoppen, scherp af te draaien of scherp te draaien.
•
Trek tijdens het rijden op vlakke grond het werktuig in en
houd het op een hoogte van 20 tot 30 cm boven de grond.
•
Wanneer men op ruwe ondergrond rijdt, moet men dat tegen
lage snelheid doen, en niet bruusk draaien. Het gevaar
bestaat dat de machine kantelt. De werkuitrusting kan het
grondoppervlak raken, waardoor de machine uit evenwicht
kan geraken, of de machine of de structuren in de omgeving
beschadigd kunnen worden.
•
Rijd zo weinig mogelijk over hindernissen. Indien de machine
over een hindernis moet rijden, houdt u het werktuig laag
tegen de grond terwijl u langzaam rijdt.
•
Neem nooit hindernissen waardoor de machine sterk naar
één zijde moet overhellen.
•
In geval van een machine met variabele spoorbreedte,
vergroot u de variabele spoorbreedte om de stabiliteit aan de
linker- en rechterkant tijdens het rijden te verbeteren.
•
Tijdens het rijden of het uitvoeren van werkzaamheden, blijft
u altijd op een veilige afstand van mensen, structuren of
andere machines, om te voorkomen dat u deze zou raken.
•
Als u over bruggen of structuren moet rijden, controleert u eerst of de structuur sterk genoeg is om het gewicht
van de machine te dragen. Als u op de openbare weg rijdt, gaat u dit eerst na bij de bevoegde autoriteiten en
volgt u hun richtlijnen.
•
Als u in tunnels, onder bruggen, onder elektriciteitskabels, of andere plaatsen werkt waar de hoogte beperkt
is, werk dan langzaam en let er in het bijzonder op dat de werkuitrusting niets raakt.
VEILIGE BEDIENING VAN DE MACHINE
20-30 cm
2
RYA16740
RYA00510
2-25