192
Rijden en bediening
Brandstof
Brandstof voor
benzinemotoren
Alleen loodvrije brandstoffen gebrui‐
ken die voldoen aan EN 228.
Gelijkwaardig genormeerde brand‐
stoffen met een ethanolgehalte van
max. 10% mogen ook worden ge‐
bruikt.
Brandstof met het aanbevolen oc‐
taangetal gebruiken 3 265. Het ge‐
bruik van brandstof met een te laag
octaangetal resulteert mogelijk in een
lager motorvermogen en motorkop‐
pel en kan een lichte stijging van het
brandstofverbruik tot gevolg hebben.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐
doet aan EN 228 of E DIN 51626-1
of soortgelijk, kan leiden tot neer‐
slag of motorschade en kan van
invloed zijn op de garantie.
Voorzichtig
Het gebruik van brandstof met een
te laag octaangetal kan ongecon‐
troleerde verbranding en daarmee
motorschade tot gevolg hebben.
Brandstof voor
dieselmotoren
Alleen dieselbrandstoffen gebruiken
die voldoen aan EN 590.
In landen buiten de Europese Unie
Euro-Diesel gebruiken met een zwa‐
velconcentratie onder 50 ppm.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐
doet aan EN 590 of soortgelijk,
kan leiden tot een verminderd mo‐
torvermogen, meer slijtage of mo‐
torschade en vervallen van de ga‐
rantie.
Gebruik geen scheepsdiesel, verwar‐
mingsolie, Aquazole en vergelijkbare
diesel-wateremulsies.
Het is niet toegestaan om dieseloliën
aan te lengen met brandstoffen voor
benzinemotoren.
De viscositeit en filtreerbaarheid van
dieselolie zijn temperatuurafhanke‐
lijk. Bij lage temperaturen dieselolie
met gegarandeerde wintereigen‐
schappen tanken.
Tanken
Voorzichtig
Wanneer brandstof van de ver‐
keerde klasse wordt getankt of de
verkeerde brandstofadditieven
wordt toegevoegd, kunnen motor
en katalysator ernstig worden be‐
schadigd.
Let er bij het tanken op dat u de
juiste brandstof tankt (benzine of
diesel). Als u benzine tankt bij een
dieselauto, kan de motor ernstig
beschadigd raken. Als u op diesel
rijdt, kunt u aan de informatie op
de brandstofvuldop zien of u de
juiste brandstof tankt.