166
Klimaatregeling
Luchtrecirculatiesysteem 4
De luchtrecirculatiestand wordt in- of
uitgeschakeld met de 4-toets.
9 Waarschuwing
Door langdurig rijden in de recir‐
culatiestand kunt u slaperig wor‐
den. Schakel voor frisse lucht af
en toe de buitenluchtstand in.
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐
verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten kunnen be‐
slaan. De kwaliteit van de binnen‐
lucht neemt na verloop van tijd af,
wat tot vermoeidheidsverschijnse‐
len bij de inzittenden kan leiden.
Koeling n
Wordt bediend met toets n en werkt
alleen wanneer de motor draait en de
aanjager is ingeschakeld.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht van zodra de bui‐
tentemperatuur iets boven het vries‐
punt ligt. Er kan zich dan condens
vormen en onder de auto op de grond
druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u de koeling uitschakelen om
brandstof te besparen.
De airco werkt niet wanneer de aan‐
jager UIT staat.
Ook als de airconditioning is aange‐
zet, zal de auto warme lucht produ‐
ceren als de temperatuurknop is in‐
gesteld in de rode zone.
Om het airconditioningsysteem uit te
schakelen, draait u de ventilatorknop
op 0.
Voorzichtig
Gebruik uitsluitend het juiste kou‐
demiddel.
9 Waarschuwing
Klimaatregelsystemen mogen uit‐
sluitend door gekwalificeerd per‐
soneel worden onderhouden. On‐
juiste onderhoudsmethoden kun‐
nen tot persoonlijk letsel leiden.
Normaal koelen
1. Het airconditioningsysteem be‐
dienen.
2. Draai de temperatuurregelknop
naar het blauwe gebied om te
koelen.
3. Draai de luchtcirculatieknop.
4. Zet de aanjagerknop op de ge‐
wenste snelheid.