246
Verzorging van de auto
worden gedemonteerd en onderhou‐
den. Bij opgeschroefde sensoren;
vervang het ventielelement en de
keerring. Bij opgeklikte sensoren
moet de hele ventielsteel worden
vervangen.
Status belading van auto
Pas de bandenspanning volgens de
informatie op het etiket van de band
of in de tabel bandenspanningswaar‐
den aan op de belading van de auto
3 261 en selecteer de betreffende
instelling in het menu
Draagvermogen banden in het menu
Opties op het Driver Information
Center 3 85. Deze instelling is de
referentiewaarde voor waarschuwin‐
gen over de bandenspanning.
De beschikbare instellingen zijn:
● Licht voor een comfortabele
spanning tot drie inzittenden.
● Zuinig voor een Eco-spanning tot
drie inzittenden.
● Max voor volledige belading.
Automatisch inleren
Elke bandenspanningsensor heeft
een unieke identificatiecode. De iden‐
tificatiecode moet aan de positie van
een nieuw wiel worden gekoppeld
nadat de wielen zijn geroteerd of alle
wielen zijn verwisseld en als een of
meer bandenspanningssensoren zijn
vervangen.
Nadat de wielen zijn vervangen moet
de auto ca. 20 minuten blijven stil‐
staan alvorens het systeem een
herberekening uitvoert. Het daarop‐
volgende inleerproces duurt
10 minuten bij een minimale rijsnel‐
heid van 20 km/u. In dit geval kan w
verschijnen of u ziet wisselende
spanningswaarden op het Driver
Information Center.
Als er tijdens het inleren problemen
optreden, verschijnt er een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center.
Profieldiepte
Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2-3 mm (4 mm voor winterban‐
den) is bereikt.
Om veiligheidsredenen mag het
verschil in profieldiepte van banden
op één as niet meer dan 2 mm zijn.