Activeer tijdelijk knipperen door de
hendel net voor het weerstandspunt
te houden. De knipperlichten knippe‐
ren tot de hendel wordt losgelaten.
U kunt de lichten drie keer laten knip‐
peren door kort tegen de hendel te
tikken zonder voorbij het weerstands‐
punt te gaan.
Mistachterlicht
Om in te schakelen ø indrukken.
Elke keer bij het starten van de auto
wordt het mistachterlicht automatisch
op uit gezet. Het mistachterlicht werkt
alleen als de koplampen en de zijmar‐
keringslichten aan zijn.
Parkeerlichten
Bij het parkeren kunnen de parkeer‐
lichten aan één kant worden inge‐
schakeld:
1. Schakel de auto uit.
2. Richtingaanwijzerhendel volledig
omhoog- (parkeerlichten rechts)
of omlaaghalen (parkeerlichten
links).
Bevestiging door een geluidssignaal
en de bijbehorende controlelamp van
de richtingaanwijzer.
Verlichting
De parkeerlichten blijven branden tot
de auto wordt ingeschakeld of totdat
de hendel van de richtingaanwijzers
weer naar de oorspronkelijke stand
gaat.
Achteruitrijlichten
Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer de auto is ingeschakeld en
de auto in de achteruitversnelling
staat.
Beslagen lampglazen
De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens
verdwijnt na korte tijd vanzelf, om dit
te versnellen de verlichting inschake‐
len.
107