172
Rijden en bediening
Met het Traction Control-systeem of
de elektronische stabiliteitsregeling
kan het systeem tijdens het gebruik
van cruise control het doorslaan van
de wielen tegengaan. Als dit gebeurt,
wordt de cruise control automatisch
uitgeschakeld.
Traction Control-systeem 3 169.
Elektronische stabiliteitsregeling
3 170.
Bij een aanrijdingswaarschuwing bij
geactiveerde cruise control, wordt de
cruise control uitgeschakeld.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 174.
De cruise control niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een
constante snelheid onverstandig is.
Inschakelen
Druk op m; controlelampje m in de
instrumentengroep licht wit op en de
cruise control staat op stand-by. Druk
nogmaals op m om de cruise control
uit te schakelen.
Inschakelen
Accelereer tot de gewenste snelheid
en druk op SET/-, de huidige snelheid
wordt opgeslagen en vastgehouden.
De gewenste ingestelde snelheid
verschijnt op de instrumentengroep.
U kunt het gaspedaal loslaten.
Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. Na het loslaten van het
gaspedaal wordt opnieuw de opge‐
slagen snelheid aangehouden.
Controlelamp m 3 84.
Snelheid verhogen
Druk bij een ingeschakelde cruise
control op RES/+ tot de gewenste
snelheid is bereikt of druk herhaalde‐
lijk op RES/+: de snelheid wordt in
kleine stappen verhoogd.
Snelheid verlagen
Druk bij een ingeschakelde cruise
control op SET/- tot de gewenste
snelheid is bereikt of druk herhaalde‐
lijk op SET/-: de snelheid wordt in
kleine stappen verlaagd.
Snelheid hervatten
Als de cruise control op een gewenste
snelheid staat en het rempedaal
wordt ingetrapt, wordt de cruise
control uitgeschakeld zonder dat de
ingestelde snelheid uit het geheugen
wordt gewist. Druk op RES/+ zodra
de rijsnelheid circa 25 km/u of hoger
is. De eerder ingestelde snelheid
wordt hervat.