5. Sluit de autostekker van de
oplaadkabel aan op de oplaa‐
daansluiting op de auto. Contro‐
leer op de lamp oplaadstatus
bovenop het instrumentenpaneel
brandt en of er een geluidssignaal
te horen is.
Oplaadstatus 3 214.
6. Zodra er wordt opgeladen, wordt
de autostekker in de oplaadaan‐
sluiting vergrendeld en kan tijdens
het opladen niet worden ontkop‐
peld.
Opladen stoppen
1. U kunt het opladen vanuit het inte‐
rieur stoppen met de toets Stop op
het scherm Opladen.
Zie "Tijdelijk negeren en annule‐
ren van de oplaadmodus" onder
Programmeerbaar opladen
3 207.
Ook kan de oplaadstopknop op de
elektronische sleutel worden
gebruikt. Houd 5 op de elektroni‐
sche sleutel in gedrukt. Hierdoor
wordt ook de autostekker
ontgrendeld.
2. Ontkoppel de autostekker van de
oplaadkabel van de auto.
3. Sluit de oplaadklep door stevig op
het midden ervan te drukken tot hij
vastklikt.
Rijden en bediening
4. Trek de oplaadkabel uit het stop‐
contact.
5. Leg de oplaadkabel in de opberg‐
ruimte.
DC (gelijkstroom) laden
Controleer of de DC-autostekker van
het oplaadstation past op de DC-
oplaadaansluiting op deze auto.
Wanneer er aan een DC-snellaadsta‐
tion wordt opgeladen, moet de
oplaadkabel die op de auto is aange‐
sloten, korter zijn dan 10 m.
Volg de stappen op het oplaadstation
om een DC-oplaadprocedure uit te
voeren.
Als om welke reden dan ook het DC-
laden niet begint of wordt onderbro‐
ken, controleer dan het display van
het DC-oplaadstation op berichten.
Trek de stekker los om de DC-oplaad‐
procedure opnieuw te starten.
Opladen starten
1. De auto moet geparkeerd zijn.
2. Open de klep van de oplaadaan‐
sluiting door op de achterste rand
te drukken en deze los te laten.
205