Inhoudsopgave
Advertenties
7.5
Uitbrengen van de spuitvloeistof
I
Voor het begin van ieder seizoen en bij
iedere verwisseling van de spuitdoppen,
de afgifte van de spuit door meting
controleren (zie hiervoor hfdst. afgifte van
de veldspuit meten)!
I
Bij een windsnelheid van meer dan 3
m/sec (windkracht 2 Bft.) maatregelen
tegen
nemen (zie hiervoor hfdst maatregelen ter
voorkoming van drift. Bij gemiddelde
windsnelheden van meer Dan 5 m/sec
(>3 Bft.) niet meer spuiten. (bladeren en
takjes bewegen).
I
Rijdt U niet sneller dan 8 km/uur! Op de
eerste
plaats
belasting van de spuitbomen te beperken
en op de tweede plaats de invloed van de
rijwind op de verdeling uit te sluiten
I
Vermijdt overdosering (veroorzaakt door
overlapping
afstemming van de spuitsporen en/of bij
het
wenden
ingeschakelde spuitbomen)!
I
De volgens de gebruiksaanwijzing van het
spuitmiddel
voorgeschreven
(l of kg/ha) kan dan alleen nauwkeurig
worden uitgebracht, indien de gebruiker
de voorgeschreven
(l/ha) exact opvolgt.
I
De spuitsecties alleen tijdens het rijden
in- of uitschakelen.
I
U moet tijdens het spuiten de gekozen
rijsnelheid (versnelling van de trekker) en
de roerintensiteit voor de ingestelde
spuitdruk
aanhouden,
afwijkingen van de te spuiten hoeveelheid
vloeistof (l/ha) optreden.
I
Tijdens het spuiten het verbruik van de
spuitvloeistof
behandelen
controleren.
F
Indien de spuitdruk merkbaar terugvalt, is
de tank leeg. Valt echter de spuitdruk bij
verder onveranderde condities terug, dan
duidt
dit
op
persfilter.
F
Alle
in
de
spuithoeveelheden l/ha gelden voor water.
Deze
waarden
kunstmest met factor 0,88 en bij NP-
oplossingen
vermenigvuldigen.
In bedrijfstellen
om
de
mechanische
vanwege
onnauwkeurige
op
de
kopakkers
dosering
spuithoeveelheid
daar
anders
in
relatie
tot
de
oppervlakte
voortdurend
een
verstopt
zuig-
spuittabel
vermelde
moeten
bij
vloeibare
met
factor
Spuitvloeistof aanmaken en mengen zoals de
-
leverancier van de gewasbeschermingsmiddelen
dit voorschrijft.
Spuitbomen uitklappen.
-
Hoogte van de spuitbomen (afstand tussen spuit-
-
doppen
en
spuitdoppen volgens de spuittabel, instellen.
De gewenste roerintensiteit instellen.
-
drift
Lees op de tractormeter af, in welke versnelling
-
met een rijsnelheid van 6 tot max. 8 km/uur
gereden kan worden. Het motortoerental van de
trekker in verhouding tot het aftakastoerental
voor de pomp (min. 350 t/min en max. 550 t/min)
met handgashendel vast instellen.
Het voorgeschreven aantal liters per hectare met
-
de computer of bij de „NG" armatuur over de
spuitdruk instellen op het
Trekker in de gekozen versnelling zetten en
-
wegrijden. De rijsnelheid tijdens het spuiten
exact aanhouden.
Spuitsecties
-
inschakelen.
met
7.5.1
Aanwijzingen
doseerautomaat
Binnen het bereik van een trekkerversnelling wordt
een snelheidsafhankelijke dosering verkregen. D.w.z.
indien het motortoerental van de trekker afneemt,
bijv. als gevolg van een helling, vermindert naast de
rijsnelheid ook het toerental van de aftakas en
daarmee in dezelfde verhouding het toerental
waarmee de pomp wordt aangedreven. Hierdoor
verandert ook de pompopbrengst evenredig en de
afgifte van de spuitvloeistof (l/ha) blijft - mits in
dezelfde trekkerversnelling - constant. De ingestelde
spuitdruk verandert ook in dezelfde mate.
I
Om
een
hoeveelheid spuitvloeistof te verkrijgen
en daarbij het milieu zo min mogelijk te
te
belasten,
ingestelde spuitdruk niet meer dan ± 25 %
bedragen. Deze drukschommeling van ±
25% wordt bereikt bij een variatie in de
rijsnelheid van ± 12 % - binnen dezelfde
versnelling van de trekker.
of
Drukschommelingen
veroorzaken een ongewenste verandering in de
druppelgrootte van de spuitvloeistof.
0,85
gewas)
voor
de
toegepaste
bedieningspaneel.
met
het
bedieningspaneel
voor
optimale
afgifte
mag
de
afwijking
van
meer
dan
±
UG Nova SB 236 03/2002
75
de
van
de
van
de
25
%
3
Advertenties
Inhoudsopgave
