Identificatie-
Iedere DP-master en DP-slave moet over een individueel identificatienummer van de
nummer
PROFIBUS-gebruikersorganisatie beschikken dat voor de eenduidige identificering van
het aangesloten apparaat dient.
Bij de start van de PROFIBUS-DP-master vergelijkt deze de identificatienummers van
de aangesloten DP-slave met de door de gebruiker ingevoerde identificatienummers.
Pas als de DP-master vastgesteld heeft dat de aangesloten stationsadressen en appa-
raattypen (identificatienummers) overeenstemmen met de configuratiedata, wordt de
overdracht van de gebruiksdata geactiveerd. Dit proces garandeert een hoge mate van
veiligheid waardoor configuratiefouten voorkomen worden.
Het identificatienummer wordt als 16-bits getal (Unsigned16) zonder voorteken gedefi-
nieerd. Voor de MQP- en de MFP-modules heeft de PROFIBUS-gebruikersorganisatie
het identificatienummer 6001
Handboek – PROFIBUS-interfaces, -veldverdelers
Functie van de PROFIBUS-interface MQP
(24577
hex
dec
Configuratie
) vastgelegd.
9
89