Functie van de PROFIBUS-interface MFP
8
Diagnose
8.6.2
Alarm in-/uitschakelen
Procedure
Voorbeeld van
configuratie
84
Alle foutgegevens worden direct via de statuswoorden van de procesingangsdata naar
de besturing doorgestuurd. De applicatiespecifieke parameters van de PROFIBUS-DP
kunnen daarom zo ingesteld worden dat een MOVIMOT
gnosealarm activeert.
Opmerking: met dit mechamisme wordt alleen het activeren van een diagnosealarm op
basis van een MOVIMOT
teem kan echter op elk moment een diagnosealarm in de DP-master geactiveerd
worden. Daarom wordt geadviseerd om de desbetreffende organisatiebouwstenen
(bijv. OB82 voor S7-400) in de besturing aan te leggen.
In iedere DP-Master kunnen bij de configuratie van een DP-slave extra voor de toepas-
sing specifieke parameters worden gedefinieerd die bij initialisatie van de PROFIBUS-
DP naar de slave worden gezonden. Voor de interface MFP zijn 10 toepassingsspeci-
fieke parameterdata beschikbaar, waarvan tot nu toe alleen byte 1 aan de volgende
functie is toegewezen:
Byte:
Toegestane
waarde
0
00
hex
1
00
hex
01
hex
2-9
00
hex
Alle niet-vermelde waarden zijn niet toegestaan en kunnen tot storingen van de
PROFIBUS-interface MFP leiden!
Parametreerdata (hex)
00,00,00,00,00,00,00,00,00,00,
00,01,00,00,00,00,00,00,00,00,
®
- of MFP-fout uitgeschakeld. Vanuit het PROFIBUS-DP-sys-
Functie
Gereserveerd
®
MOVIMOT
-/MFP-fout genereert diagnosealarm
®
MOVIMOT
-/MFP-fout genereert geen diagnosealarm
Gereserveerd
Functie
Diagnosealarmen worden ook bij storingen gegenereerd
Diagnosealarmen worden bij storingen niet gegenereerd
Handboek – PROFIBUS-interfaces, -veldverdelers
®
-/MFP-fout geen dia-