2. Enkele-precisie
getallen. Deze getallen kunnen een waarde
hebben van -1038 t.m. 1037. Als het getal in 7 cijfers kan worden
weergegeven,
wordt het afgedrukt als getal met decimale punt.
(Floating point of drijvende-komma
notatie). Grotere en kleinere
getallen worden afgedrukt in de zgn. wetenschappelijke
notatie
met de letter E voor exponent. De precisie is nooit groter dan
7 cijfers.
Voorbeelden:
7.325
0.82765
27.986
2.3598E-7 (0.00000023598)
6.723E9
(6723000000)
3. Dubbele-precisie
getallen.
Het bereik van deze getallen is gelijk
aan dat van enkele-precisie
getallen. De precisie is echter 16
cijfers. Ter onderscheiding
van enkele-precisie
getallen worden
de exponent met de letter D aangegeven.
Voorbeeld:
7.3257926137243
6.25017
Variabelen
Een variabele is een grootheid waarvan de waarde kan veranderen
De waarde van een variabele kan in het programma
expliciet
worden aangegeven of kan ook het resultaat van een berekening
(expressie) of functies zijn.
Namen van variabelen.
De naam van een variabele mag in BASIC elke lengte hebben,
echter alleen de eerste twee karakters worden door de interpreter
als herkenning gebruikt; de variabele-namen
ALF A en ALLE, bij
voorbeeld, zijn voor de interpreter
gelijk en duiden dus op dezelfde
variabele.
Een variabele-naam
moet beginnen met een letter; daarachter zijn
alfanumerieke karakters toegestaan.
Als laatste karakter kunnen
enkele speciale tekens volgen die het soort variabele aanduiden
(%, !, + en $) (Engels: type declaration characters).
Variabele-namen,
ingegeven met kleine letters worden door de
BASIC interpreter
omgezet in hoofdletters.
Een variabele-naam mag geen gereserveerd
woord zijn, evenmin
mag een gereserveerd
woord deel uitmaken van een variabele-
naam. Tot de gereserveerde
woorden in BASIC horen alle instruc-
ties en functienamen.
70