Indien argument een getal is (integer of floating point) dan geldt
dat de inhoud van registerpaar
HL een adres bevat van maximaal
acht geheugenlocaties
die samen de zgn. Floating Point Accumu-
lator (FAC) vormen. In die Floating Point Accumulator
is dan het
argument opgeslagen.
Er zijn nu drie mogelijkheden:
-argument
is een integer. De waarde van de integer is
opgeslagen in &H650D en &H650E. In HL staat &H650D.
-argument
is een enkel-precisie
getal. De vier bytes van argu-
ment zijn opgeslagen van &H650D -&H6510.
In HL staat
&H650D.
-argument
is een dubbel-precisie
getal. De acht bytes van argu-
ment zijn te vinden in &H6509 -&H6510.
In HL staat &H6509.
Is argument een string, dan bevat HL het getal &H650D. Op
&H650D en &H650E staat nu het adres van de stringdescriptor
van argument.
Dit adres zou men ook vinden met de BASIC-
instructie VARPTR(A$) (zie hoofdstuk 22).
Het resultaat van de uitvoering van de machinetaal routine kan
als volgt naar BASIC worden doorgegeven.
-Zet
(in de machinetaal routine) het type van de constante in de
type-indicator
&H63B6. Zet de waarde in de Floating Point
Accumulator,
zoals hier boven is aangegeven.
-Beëindig
de machinetaal routine.
Het resultaat wordt nu toegevoegd
aan X, resp. op het
beeldscherm afgedrukt,
afhankelijk van de aanroep van de
USA-functie.
H t~l)""
H-z.ooo
H S-F-FF
("
U IJ -= rtEl<6-i.t66J'): CltH~ C;D, 6 ~A 1- (A ::-~)) * ó"1l ~ l4S",$'"
l..J c.LEAI< 5"(), '-I()1~i +tP'1l."*,
PtEl<.(t.'r"j))
~ Cl\J\'i- SO,Qb':;\-\t+'lt600.~~'osc.)+\?J\toOQ
~ 6:~~K{j,boS"G))
~) Cllf)P: Sb,,(Z * Pfi:K(tt tflr;c.)+&E\:öK(!t
'II}~~))
~ 1-1 ~QO \ ~ ~ -.4.
"-:7A,::4
-'."
Ta A:R~V--:
f'OktA,,\Jltt(~"+,-):7II't:'(Ï:
Dtf(JVK ~A1'-
63